The Project Gutenberg eBook of De Koning der Zee

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: De Koning der Zee

Author: Percy F. Westerman

Illustrator: André Vlaanderen

Translator: A. F. Pieck

Release date: July 28, 2018 [eBook #57593]

Language: Dutch

Credits: Produced by R.G.P.M. van Giesen

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE KONING DER ZEE ***



Cover
[Illustratie: kaft]




DE KONING DER ZEE





DE KONING DER ZEE

DOOR


PERCY F. WESTERMAN



NAAR HET ENGELSCH BEWERKT DOOR
A. F. PIECK


MET VIER PLATEN VAN ANDRÉ VLAANDEREN


Cover
[Illustratie: logo]




N.V. JOHANNES MÜLLER — AMSTERDAM



INHOUD:


I.   Het wonderlijke geval met de "Zieten"
II.   Waarin we kennis maken met de "Playmate" en haar schipper
III.   In den grond geboord
IV.   Gevangen aan boord van het geheimzinnige schip
V.   Kapitein Brookes
VI.   De commando-toren van de "Olijftak"
VII.   Geruchten van oorlog
VIII.   Verraad
IX.   Zeeroof
X.   Gereed voor den strijd
XI.   De strijd met twee vloten
XII.   Door het mijnenveld
XIII.   In een hinderlaag gevallen
XIV.   Door de Spitsroeden
XV.   Woord gehouden
XVI.   Bij de Patagoniërs
XVII.   De list van Gerald
XVIII.   De wraak van den kapitein
XIX.   In de Middellandsche Zee
XX.   De Amerikaansche vlieger
XXI.   De Marconigraaf gestolen
XXII.   Gevaarvolle oogenblikken
XXIII.   Toch nog gered
XXV.   Een mislukte aanslag
XXV.   De groote zeestrijd
XXVI.   De Olijftak toont haar kracht




ILLUSTRATIES:


Tregarthen zag den Duitscher wankelen.

Het ongelukkige schip was uit elkaar geslagen.

dat ze hun speeren wierpen naar het vreemde vaartuig.

en stortte met duizelingwekkende vaart naar beneden.




HOOFDSTUK I.

Het wonderlijke geval met de "Zieten".

Het was een snikheete middag in de maand Augustus.

Fel blikkerden de zonnestralen op de spiegelgladde watervlakte van de haven van Portsmouth. Slap hingen de witte vlaggen van de talrijke oorlogsschepen in de bijna windstille lucht.

Eventjes schommelend aan haar ankerketting op de eerste rimpeling van het opkomend getij, lag daar de torpedoboot-vernieler "Calder". Ze maakte nu een veel minder trotschen indruk, dan toen ze een paar dagen geleden de haven verliet. De machine was onklaar geraakt en daardoor had ze moeten terugkeeren om de vrij ernstige schade op de werf te laten herstellen. Dat zou stellig wel een paar maanden in beslag nemen. De officieren hadden verlof gekregen het schip te verlaten, want een enkele torpedist was voldoende voor het toezicht.

Ting-ting! Ting-ting! Ting-ting! Ting-ting!

Acht keer rinkelde met een hard geluid een schel en toen kwamen twee mannen op 't dek, behendig klauterend uit het kleine luik, dat toegang gaf tot de groote kajuit.

De eerste was een slanke man, met een mager en scherp-geteekend gezicht: de kapitein-luitenant ter zee, die het bevel voerde over de "Calder". De ander was luitenant Gerald Tregarthen, met wien we wat meer van nabij zullen kennismaken.

Hij was zoo wat even lang als de kapitein, dat wil zeggen ruim vijf voet, als hij op zijn kousen stond en zijn breedte was daarmee evenredig. Zijn gezicht, gebruind en verweerd door zon, wind en zeeschuim, was glad geschoren en had een jongensachtige uitdrukking met iets schalks in zijn diepblauwe oogen.

Toch was het hem wel aan te zien, dat hij de flinkheid, die zijn gevaarlijk beroep eischte, niet miste.

In zijn nog korte, maar zeer voorspoedige loopbaan had hij talrijke bewijzen gegeven van vastberadenheid, koelbloedigheid en onversaagdheid, zoodat men in de toekomst nog veel van den jongen officier verwachten mocht. Zijn voorspoed had hij ook en vooral te danken aan ijverige studie en harden arbeid, waardoor hij zich een goeden naam als artillerist en torpedist had verworven, terwijl zijn zeemanskunst in de marine algemeen bekend was. Zoo was hij reeds op jeugdigen leeftijd voor bevordering in aanmerking gekomen.

Gerald Tregarthen droeg nu geen uniform, hij was in politiek, maar de burgerkleeding deed niet te kort aan zijn flinke houding. Hij had een verlof van zes weken gevraagd en verkregen, nu de "Calder" toch tijdelijk werkeloos moest blijven en het klinkt wel een beetje vreemd, maar het was zijn voornemen om het grootste deel van dien tijd op het water door te brengen.

Algemeen bekend is de geschiedenis van den koetsier van een Londensche omnibus, die eens een vrij dagje had, wat maar uiterst zelden gebeurde en die zijn vacantiedag niet beter wist te gebruiken, dan door als passagier met zijn eigen voertuig te gaan meerijden. Dezelfde gevoelens, die dezen koetsier er toe brachten uit rijden te gaan, bezielen honderden blue-jackets en mariniers, als ze op verlofdagen bootjes huren om te gaan spelevaren.

In alle oorden van de wereld, waar zich Engelsche matrozen bevinden, kan men dan ook vroolijke pekbroeken aantreffen, die hun vrijen tijd in gehuurde bootjes doorbrengen, alsof deze vorm van uitspanning de meest aantrekkelijke voor hen is. En zoo behoeft het ons dan ook niet al te zeer te verwonderen, dat Gerald Tregarthen het plan maakte, zijn verlof te gaan doorbrengen aan boord van de 4-tons kotter "Playmate", die op dat oogenblik in de haven van Poole lag en toebehoorde aan zijn ouden schoolmakker Jack Stockton.

Zoodra de twee officieren op het dek verschenen, klonk de heesche stem van den kwartiermeester, die bevelen gaf. Vlug voerden de mannen van de ploeg voor de boot die bevelen uit en de kleine boot werd aan stuurboord naast het schip gebracht. De bagage van Tregarthen, alleen bestaande uit een volgepakt valies, werd erin geworpen en nadat de luitenant zijn commandant had vaarwel gezegd, nam hij plaats in den stuurstoel.

Vlug gleed de boot over het vlakke water en een kwartier later stapte Gerald Tregarthen aan wal bij de Koningstrap.

Gevolgd door den matroos, die zijn valies droeg, liep hij naar den hoofdingang van de werf. Eén van de chauffeurs, die met hun wagens dicht bij de poort stonden, kreeg hem dadelijk in het oog en bracht zijn taxi naar de plaats, waar Tregarthen stond.

"Naar het station!" riep de luitenant, terwijl hij instapte. Maar voor hij het portier achter zich had toegetrokken, kwam er een krantenjongen naar hem toehollen.

"Avondblad, mijnheer? De laatste scheepstijdingen!" Dat trok natuurlijk den zeeman.

Tregarthen kocht de krant, stapte toen in de taxi en voort ging het naar het station.

De chauffeur zette flink aan, maar tweemaal hadden ze een klein, onvoorzien oponthoud op hun rit door de drukke straten en dat was juist genoeg om de plannen van Tregarthen in de war te sturen. Toen hij aan het station kwam, bemerkte hij, dat hij precies twee minuten te laat was voor den trein van 4.45 naar Bournemouth. Dat het verlies van die twee minuten een geduchte verandering zou brengen in zijn loopbaan in de naaste toekomst, kon hij toen zelfs niet vermoeden.

"Volgende trein 6.2, mijnheer," antwoordde een kruier op zijn vraag.

"Dat tref ik. Meer dan een uur wachten," bromde Tregarthen.

Hij zocht een gemakkelijk plaatsje op een van de banken op het perron, zette zijn valies naast zich, vouwde de krant open en was al heel gauw in de lezing verdiept.

Eerst de "Marine-berichten", waarin hij nieuwtjes vond omtrent enkele van de talrijke officieren, die hij persoonlijk kende. Toen kwamen de "Scheepstijdingen" aan de beurt en daarna viel hem een berichtje in 't oog, dat dadelijk zijn belangstelling trok.

"Het nieuwe pantserschip, Almirante Constant, verliet gisteren de Tyne. Een hardnekkig gerucht heeft in zekere kringen geloopen, dat het vaartuig, gebouwd in 't geheim, bestemd is voor de Braziliaansche Marine. Uw correspondent heeft de meest nauwkeurige nasporingen op dit punt gedaan, maar de betrokkenen weigeren, inlichtingen te geven. Eén ding is zeker: het schip moet onbewapend worden geleverd aan een Amerikaansche firma."

"Wat zouden die Zuid-Amerikaansche Republieken met zulke nieuwerwetsche oorlogsschepen moeten uitvoeren?" dacht Tregarthen, terwijl hij de weerbarstige bladen van de krant omvouwde. "'t Is een veel te gevaarlijk speelgoed voor die menschen, net of je een kind een scheermes in handen geeft. Voor een Europeesche zeemogendheid zou een half dozijn van die schepen nog niet veel beteekenen, maar dat is heel wat anders.... Hé, wat hebben we daar verder?...."

"Een telegram uit Wilhelmshaven, gedateerd den 2en dezer, meldt, dat de Keizerlijke kruiser derdeklasse Zieten daar is binnengevallen, blijkbaar in moeilijkheden verkeerend. Twee sleepbooten brachten het schip in de haven. Kapitein Schloss ging onmiddellijk aan land en verzond een uitgebreid rapport aan de Admiraliteit. Niemand van de bemanning mocht het schip verlaten, zoodat uw correspondent niet in staat was verdere bijzonderheden te verkrijgen over het ongeval. We hebben reden aan te nemen, dat er een ernstig ongeluk aan boord gebeurd is."

"Later bericht. — Van den gezagvoerder van de sleepboot Vulkan vernemen we, dat de kruiser Zieten, twee honderd mijlen westwaarts van Helgoland, plotseling werd overvallen door een magnetischen storm van ongekende kracht. Alle geleiddraden aan boord waren gesmolten, de installatie voor draadlooze telegraphie en de kompassen weigerden allen dienst. De gevechtswaarde van de Zieten is voor het oogenblik teruggebracht tot die van een kruiser, zooals er dertig jaar geleden gebouwd werden. Het staat vast, dat het schip nog sterk geladen is met electro-magnetisme en geruimen tijd zal moeten dokken. Kapitein Schloss moet er ernstig aan twijfelen, of het wel ooit weer geheel zeewaardig zal kunnen worden."

Gerald Tregarthen had het bericht met de grootste belangstelling gelezen. Eerst was hij geneigd er mee te spotten, want hij dacht, dat de gezagvoerder van de Duitsche sleepboot zich een sprookje op de mouw had laten spelden. Hij had zelf in de tropen herhaalde malen hevige electrische stormen meegemaakt, maar nooit hadden de kompassen en fijne electrische instrumenten beduidende schade geleden. Mocht het echter waar zijn en zou het verschijnsel meer voorkomen, dan zouden de gevaren en moeilijkheden aan de zeevaart verbonden, nog geducht toenemen.

Toen hij zijn krant had opgeborgen kwam het Gerald in de gedachte, dat hij nog wel even aan zijn vriend Jack Stockton kon telegrafeeren, om zijn overkomst te melden.

Hij wandelde op zijn gemak naar het telegraafkantoor om zijn voornemen uit te voeren. De tijd schoot daardoor meteen nog wat op en zoo kwam er toch ook weer een eind aan het vervelende uur.

De trein kwam vóór en Tregarthen zocht een gemakkelijk plaatsje in een eerste-klasse-coupé. Aan het station Southampton-West kocht hij een deeltje goedkoope reislectuur en een avondblad van een Londensche krant. Hij begon met de lezing van het laatste en het eerste wat hem in 't oog viel, was een bericht van Reuter's agentschap, uit Wilhelmshaven, dat alweer handelde over het geheimzinnige geval, waarvan hij straks aan het station gelezen had. Reuter meldde het volgende:

"Het vreemde ongeval van den kruiser Zieten, schijnt veel ernstiger dan men eerst veronderstelde. Het schip is waarschijnlijk zwaar geladen met electriciteit van onbekende soort. Zijn standaardkompas is opgezonden naar het keizerlijk laboratorium te Berlijn. En nu is de groote kruiser, Von der Tann, die in het dok lag in de onmiddellijke nabijheid van de Zieten, ook door den vreemden stroom aangetast. Om verdere nadeelige gevolgen te voorkomen is er bevel gegeven, dat de Zieten het dok moet verlaten en op stroom moet gaan liggen."

Verder stond er nog, dat alle berichten omtrent de Zieten ontvangen waren over Middelkerke en Dumpton Gap, daar de onderzeesche kabel tusschen Borkum en Lowestoft beschadigd was. Een telegraaf-kabelschip had de Theems verlaten met bevel te trachten, de storing tot een bepaald gedeelte van den kabel te beperken en ze daarna te verhelpen.

Tregarthen begon nu toch te denken, dat er wel iets waar zou zijn van de vreemde geschiedenis en hij was verlangend er nog meer bijzonderheden van te vernemen. Hij zocht in de lange, fijn-gedrukte kolommen van de krant en vond ten slotte nog het volgende:

"Omtrent het Zieten-incident wordt via Lowestoft bericht, dat alle sporen van het ongewone verschijnsel verdwenen zijn. Kompassen en electrische instrumenten werken weer normaal."

Meer stond er niet in het blad. Tregarthen vouwde het dicht en stopte het tusschen de riemen van zijn valies. Hij kon er niet toe komen, met de lezing van zijn deeltje spoorweg-lectuur te beginnen, want het voorval met den Duitschen kruiser hield zijn gedachten te veel bezig. Hij verdiepte zich in de vraag, wat hij zelf wel doen zou, als een vaartuig, dat onder zijn bevel stond, in zulke omstandigheden kwam.

Ongemerkt schoot daardoor de tijd op en voor hij het wist, stopte de trein aan het station Poole. De duisternis was reeds gevallen. Gerald stapte uit en zocht op het volle perron naar zijn ouden schoolmakker. Maar geen Jack Stockton was er te zien.








HOOFDSTUK II.

Waarin we kennis maken met de "Playmate" en haar schipper.

"Er zal niets anders opzitten, dan te probeeren de Playmate te vinden," dacht Tregarthen. "Misschien heeft Jack mijn telegram niet ontvangen. Ik hoop niet, dat hij uitgezeild is, zonder op mij te wachten, maar verwonderen zou me dat niet, want 't is eenmaal zijn vaste gewoonte, om nooit een enkele minuut te wachten, op wien ook."

Toen Tregarthen aan de kade kwam, vond hij daar een groot aantal kustvaartuigen: brikken, schoeners, lichters en vrachtbooten, die in twee rijen rustig voor anker lagen.

Daartusschen merkte hij wel een paar jachten op, maar die waren grooter dan de Playmate.

't Was een wanhopig werk, hier naar het jacht van Stockton te gaan zoeken.

Gerald Tregarthen stond verlegen. Behalve enkele half-beschonken zeelieden, die naar hun vaartuigen terug scharrelden, zag men niemand op de kade en hij stond op het punt, zich naar een nabij gelegen hôtel te begeven, toen hij een stem hoorde, die uit de diepte kwam.

"Een boot, Sir?"

De jonge officier keek naar beneden. Op de plaats, waar hij stond, was een trap gemetseld, die naar het water leidde. Het was eb en de treden zagen er alles behalve uitlokkend uit: vuil en glibberig. Aan den voet van die landingstrap, tusschen den voorsteven van een brik en het roer van een Theems-vrachtboot, lag een roeiboot en daarin stond de man, die geroepen had. Door middel van een korten bootshaak, dien hij in een ijzeren ring in den kademuur gepikt had, hield hij de boot op haar plaats.

"Een boot, Sir?"

"Weet je ook iets van een jacht, Playmate genaamd?" vroeg Tregarthen.

"'t Spijt me, Sir, maar 'k heb er nooit van gehoord," antwoordde de jolleman. "Maar 'k zal mijn maat roepen; die weet het misschien." Hij bolde zijn handen om zijn mond en schreeuwde: "Cartridge, waar zit je?"

De nagalm van de krachtige stem van den jolleman was nauwelijks weggestorven, of er kwam een roep van den overkant.

"Hallo, daar!" dadelijk gevolgd door 't zwak geplas van riemen in 't water.

"Cartridge weet stellig, of er een vaartuig van dien naam in de haven ligt," merkte de jolleman op en toen de boot van den ander den neus schuurde langs het boord van de jol, werd de vraag overgebracht.

"Wat? — De Playmate, van iemand, die Stockton heet? Zeker, die ligt bij de ducdalven!"

"Kan je mij aan boord brengen?" vroeg Tregarthen, blij, dat zijn vriend nog niet was uitgezeild.

"Met alle pleizier, Sir," antwoordde Cartridge.

Tregarthen gaf zijn valies aan den jolleman, die het zijn makker toewierp en toen stapte hij in de eerste boot en wipte daarna in de tweede.

De lange, rustige slagen van den roeier, voerden de boot over het gladde water langs de rij van vaartuigen en toen het kanaal in. Hier, in bijna open water, blies de avondwind krachtig en frisch uit het N.W., zoodat Tregarthen huiverde. Op de brug van zijn torpedoboot was hij aan weer en wind gewend, maar daar had hij zijn dikke stuurmansjekker en de draaibare tent.

De boot voer tusschen lange, lage banken van dampenden modder door, totdat ruim een kwart mijl van de kade, de schemerige omtrekken opdoken van een half dozijn jachten van verschillende grootte. De ankerlichten beschenen het vochtige dek en de overtrekken van zeildoek en trokken lichtende strepen op het kabbelende watervlak.

"Daar is de Playmate, Sir," riep de roeier, rustend op de riemen en over zijn schouder kijkend. Tregarthen volgde de richting van zijn blik.

Ongeveer twintig meter verder lag een sierlijk, klein, wit vaartuig. Door het ronde venster van de kajuit scheen een helder licht over 't water, dat bij Tregarthen een beeld wekte van vriendelijke gezelligheid. Zijn ergernis over 't niet vinden van Stockton en de troostelooze aanblik van de kille, verlaten kade, — alles was vergeten. Hij had een veilige plaats gevonden, waar hij zijn anker kon uitwerpen.

"Playmate, ahoy!"

De roeier trok een van zijn riemen binnen boord en bracht met de andere zijn boot naast het jacht.

"Hallo, daar! Ben jij het, Cartridge?"

"Ja, Sir, 'k heb iemand meegebracht, die U komt bezoeken."

Er werd een geluid gehoord van schuifelende voeten, het luik werd half op zij geschoven en er kwam een hand te voorschijn, die een lantaarn vasthield en daarna het hoofd en de schouders van den eigenaar van de Playmate.

"Hallo, ben jij het?" riep hij uit, toen hij zag, wien hij voor had. "'k Had je niet meer verwacht!"

"Dat heb ik al wel in de gaten," antwoordde Tregarthen, "heb je mijn telegram niet ontvangen?"

"Telegram? — Wat voor telegram? — Maar blijf daar niet staan, kom aan boord!"

Het hoofd van Stockton verdween weer. Tregarthen betaalde den roeier, sprong vlug op het dek en stond een oogenblik later in de kombuis.

Jack Stockton, met een pijp in den mond, was bezig visch te bakken voor zijn avondmaaltijd.

Gerald begon te hoesten. De hitte van de kachel, de tabaksrook en de geuren van visch, soep en zeegras maakten, dat het haast niet was uit te houden. 't Was hier zoo heel anders dan in de kajuit van een oorlogsschip, maar hij zag tegen die bezwaren niet op, hij moest er alleen maar even aan wennen. Die ruwheid was juist een van de aantrekkelijkheden van het leven aan boord van een jacht.

"Excuseer den rommel!" riep Stockton. "Zooals je ziet, had ik je al uitgeschrapt. Maar in een ommezien komt alles in orde. Waar is je bagage?"

"Op 't dek."

"Breng die beneden en ga dan in de kajuit, ik kom gauw bij je. — Pas op je hoofd!"

De waarschuwing kwam te laat. Tregarthen vergat, dat de kombuis van een vier-tons-jacht maar een hondenhok is, vergeleken bij die van Z. M.'s Calder; maar gelukkig was zijn hoofd goed beschermd door zijn stevige pet, anders had hij zeker een flinke buil opgeloopen.

Hij wierp zijn valies van 't dek op den vloer van de kombuis en transporteerde het toen door het nauwe gangetje naar de kajuit, waar hij nog eens met de zoldering in onzachte aanraking kwam. Nu had hij geleerd, zich met de noodige omzichtigheid te bewegen in de bekrompen ruimte. Hij maakte het zich gemakkelijk op een van de breede banken en toen de eigenaar van de Playmate een krachtig avondeten had klaargezet, vroeg hij: "En wat denk je nu te doen?"

"Ik wou een tocht maken door het Kanaal. Heb je daar wat tegen?"

Tregarthen floot tusschen de tanden en zei: "Een beetje gewaagd, vind je niet?"

"Heelemaal niet. De schuit is zoo stevig als een huis, en al wat we noodig hebben is aan boord," zei Stockton.

"Heb je een kompas?"

"Een klein prachtstuk. Alles is in orde."

"Dan ben ik van de partij. — Wat ik zeggen wou, heb je de krant van vandaag al gelezen?"

"Neen, 'k ben wel aan wal geweest, maar ik heb heelemaal vergeten er een te koopen. Maar hoe dat — is er een ongeluk gebeurd?"

"Dat nu niet," antwoordde Gerald, terwijl hij zijn nieuwsblad voor den dag haalde en het bericht aanwees.

"Wat denk je daarvan?"

"Niet veel," zei Jack zonder veel geestdrift, toen hij het stukje gelezen had, "en in allen gevalle hebben wij er niets mee te maken."

Toen Gerald zag, hoe weinig belang zijn vriend stelde in het geval, sprak hij er verder niet over en vroeg: "Wanneer denk je te vertrekken?"

Stockton antwoordde niet dadelijk, maar keek eens naar buiten. — "Zoodra je maar zin hebt," zei hij toen. "De vloed begint op te komen en met den wind, dien we nu hebben, kunnen we mooi naar buiten komen. Wil je me dat rolletje kaarten eens aangeven?"

Gerald deed, wat hem gevraagd werd en zijn makker zocht de kaart van het Engelsche Kanaal uit.

"Vóór het aanbreken van den dag kunnen we St. Catherine bereiken en als 't dan een beetje meeloopt, zijn we vóór zonsondergang bij Kaap Barfleur. Dat is maar vijftien mijlen hemelsbreed."

"All right; vooruit dan maar," zei Tregarthen.

Twintig minuten later ging de Playmate onder zeil. Haar reis was begonnen, zonder dat de twee vrienden konden vermoeden, dat deze de inleiding zou worden van een reeks heel buitengewone avonturen.








HOOFDSTUK III.

In den grond geboord.

Een paar jaar geleden heeft, naar men zegt, een admiraal verklaard, dat de Engelsche zeelui de beste zeilers van de wereld zijn, terwijl een ander hooggeplaatst zeeofficier geschreven heeft: "ik geloof niet, dat er eenige marine is, die slechter dan de Engelsche geoefend is in de behandeling van haar booten — bij ons is het een schande." We kunnen moeilijk zeggen, wie nu wel gelijk heeft, maar in elk geval verwaarloost de Admiraliteit bij de opleiding der zeeofficieren het onderwijs in het zeilen niet: de cadetten te Dartmouth beschikken over een voldoend aantal kotters.

Gerald Tregarthen was dus zeker geen nieuweling aan boord van een zeilvaartuig. Hij had vroeger bij verschillende wedstrijden prijzen behaald en nu hij de inrichting van de Playmate voldoende kende, kon hij gerust de zorg voor het roer op zich nemen, zoodat Jack Stockton de handen vrij had voor andere werkzaamheden.

Kalm gleed de Playmate door het goed verlichte kanaal tusschen de duinen door naar den ingang van de haven van Poole. Daarna volgde ze het vaarwater langs de boeien aan de luwe zijde van Studland Heath en toen ze die aan den havenboom waren omgezeild, schoot het jacht in het ruime sop.

Jack Stockton trok zijn oliejas aan, het roer werd vastgezet en Gerald ging in de kajuit om een paar uur te rusten.

Jack stopte zijn pijp en zocht een goed plaatsje op, om gedurende den nacht wacht te houden. Hij was een uitstekend zeeman: rustig en bedaard bij moeilijkheden, geduldig bij tegenslag, afkeerig van waaghalzerij, maar vol moed en zelfvertrouwen.

Bij het eerste ochtend-lichten was de Playmate in den krachtigen stroom van St. Catherine, waar het getij alleen aan een vaartuig een snelheid van ruim vijf knoopen geeft.

"Jammer, dat 'k hem wakker maken moet," bromde Stockton, terwijl hij het roer omwierp om aan te sturen op de Fransche kust. "Jammer, maar ik kan er niets aan doen."

Door den schok rolde Gerald van de bank op den vloer van de kajuit.

"Hallo! Waar zijn we?" vroeg hij, nog een beetje slaapdronken.

"Jij, ouwe jongen, ligt onder de tafel op den vloer; ik sta aan het roer, in de hoop eindelijk eens te worden afgelost en de Playmate is zoowat twee mijlen zuid-west van St. Catherine. Ben je nu op de hoogte?"

"Prachtig kameraad," antwoordde Tregarthen, terwijl hij zich door de opening van het half gesloten luik heenwerkte. "Daar ben ik al, om de wacht over te nemen."

"Kijk, dezen kant uit: zuid-west ten westen," zei Stockton, den koers aanwijzend; en toen kroop hij in de kombuis en was spoedig ijverig bezig om een ontbijt klaar te maken.

Tregarthen genoot van den prachtigen aanblik van de rustige zee. Een groot oorlogsschip zette koers naar Spithead. Aan de gevorkte masten en den vreemden vorm van schoorsteenen en tuig herkende de luitenant het schip als de Foudroyant, het nieuwste type voor de Britsche marine. Verder op zeilde een schoener en eenige vrachtbooten stoomden rustig door het Kanaal; de omtrekken doezelden weg in den ochtendmist.

"Hoe staat het glas?" vroeg Gerald, toen zijn makker weer te voorschijn kwam, met het ontbijt op een houten bak.

"Zoo vast als een rots. Kom hier en tast toe, ik zal nog even de koffie gaan halen."

Ondanks het stampen van het jacht, deden de twee vrienden het maal alle eer aan. Toen het afgeloopen was, nam Jack zijn plaats bij het roer weer in en Gerald belastte zich met het wasschen van de vaten.

Hij moest even glimlachen, toen hij erover dacht, hoe hij daar nu aan den gang was. Hij, officier van Z. M.'s Marine, stond in een ongemakkelijke houding gebukt in een kombuisje, bezig met werkzaamheden, die hij anders aan zijn oppasser overliet. Wat zouden zijn wapenbroeders wel gezegd hebben, als ze hem zóó hadden kunnen zien. Maar hij had er pleizier in, juist om het ongewone van het geval.

"'k Zou me wel eens willen wasschen!" zei hij, toen hij klaar was met zijn werk.

"Daar kan je naar fluiten," zei Jack. "Niet vóór we in een haven zijn, want we mogen geen water verspillen. Maar wat zou je zeggen van een zeebad?"

Gerald keek eens naar het kielwater. De Playmate vorderde zoowat drie knoopen en zeilde rustig door het kalme water van het Kanaal.

"Hoe wil je dat opknappen? — Allebei tegelijk?"

"Neen, ieder op zijn beurt. Pas jij maar eerst op."

Jack trok vlug zijn kleeren uit, greep stevig een afhangend touw en slingerde zich over boord. Daar hing hij in 't water de golven sloegen over zijn hoofd. Toen hij er genoeg van had, klauterde hij weer vlug aan boord.

"Heerlijk," riep hij, toen hij druipend op het dek stond. "Maar het water is veel kouder, dan je denken zoudt, in dezen tijd van het jaar."

"Dat is altijd zoo in diep water," antwoordde Gerald, terwijl hij zich gereed maakte om het voorbeeld van zijn makker te volgen.

Toen hij ook klaar was, kwamen ze overeen, dat Stockton nu een poos zou gaan rusten en dat Gerald hem wekken zou, zoodra er iets bijzonders gebeurde.

Gerald plaatste zich aan het roer. De Playmate had nu al ruim dertig mijlen van haar tocht dwars door het Kanaal achter den rug. De hemel was helder in de richting van de Engelsche kust, maar vooruit hing aan den horizon een grijzig waas, waardoor zee en lucht niet meer te onderscheiden waren. De wind was zwak en nam nog voortdurend af in kracht, zoodat het jacht niet veel meer dan twee knoopen maakte.

Hoe meer de wind ging liggen, des te dikker werd de mist, en twee uur, nadat Gerald aan het roer gekomen was, bevond zich de Playmate in een dichten, ondoorzichtigen nevel.

"Jack, oude jongen, heb je een misthoorn aan boord?"

Stockton was oogenblikkelijk klaar wakker.

"Wat een mist!" riep hij, toen hij bemerkte, dat het einde van de boegspriet niet meer zichtbaar was in den witten, drijvenden damp. "Neen, een misthoorn heb ik niet, ik gebruik altijd maar een roeiklamp. Hier is er één. Laten we die overeindzetten en vastklemmen in het rolluik."

Toen dat gedaan was, gaf hij met een hamer een paar slagen tegen het hout.

"Dat maakt leven genoeg om een vaartuig op een afstand van een kabellengte te waarschuwen," ging hij voort.

Gerald meesmuilde. Hij dacht er anders over dan zijn vriend en meende, dat een stoomschip, dat met een vaart van acht knoopen, zooals ze gewoonlijk hadden, door den mist voer, alleen gewaarschuwd kon worden door middel van een sirene.

"All right," zei hij, "'k ben er benieuwd naar; je kunt nu nog wel wat gaan slapen."

"'k Heb genoeg geslapen naar mijn zin," antwoordde Jack. "Laten we samen wacht houden. Hier; trek aan, anders wordt je nat tot op je huid." Hij gaf Gerald een oliejas en nam er voor zich zelf ook één uit het kastje.

"Wat is dat?" vroeg Gerald, na een poosje, toen een dof, regelmatig geluid, dat veel geleek op 't gerucht van de machine van een groot stoomschip, zwak door den mist tot hen doordrong.

"Ze mogen me hangen, als ik het weet! Hier, oude jongen, ga wat op zij, dan zal ik onze mistklok luiden."

Tregarthen deed, wat hem gevraagd werd en Stockton maakte een oorverdoovend geweld met zijn hamer op de roeiklamp.

Steeds nader kwam het geheimzinnige, trillende gebrom en plotseling klonk vlak bij het schril gillende geluid van een sirene.

"We gaan naar den kelder!" riep Jack, maar hij verloor zijn kalmte niet. Hij overzag het gevaar in zijn geheelen omvang.

Een oogenblik later werd er met een heesche stem geroepen: "Ahoy, daar! Naar stuurboord het roer!"

Jack wierp met een krachtigen ruk het roer om en het jacht beschreef daardoor een wijde boog. Geen tien seconden waren verloopen, of daar daagde uit den mist op een reusachtig gevaarte van grijs geschilderd staal, waarvan alleen het onderste gedeelte zichtbaar was, terwijl de omtrek van het bovenstuk in den grauwen damp verloren ging.

"Krak!"

Het stalen gevaarte, dat een gang had van ongeveer vijf knoopen, bonsde midscheeps tegen het kleine jacht. De stevige planken werden doorgesneden, alsof ze van bordpapier waren, de mast knapte bij het dek af en sloeg met tuig en zeilen over boord en het water golfde door de geslagen opening onstuimig naar binnen.








HOOFDSTUK IV.

Gevangen aan boord van het geheimzinnige schip.

Door den vreeselijken schok van de aanvaring verloor Gerald het evenwicht en toen de mast over boord sloeg, bonsde hem een katrol tegen het hoofd. Tallooze witte stipjes dansten hem voor de oogen en hij tuimelde in de half ondergeloopen kombuis. Vaag herinnerde hij zich later, dat zijn vriend de armen om zijn middel sloeg, toen hij daar bijna geheel verdoofd neerstortte.

Met inspanning van al zijn krachten, was Stockton er inderdaad in geslaagd, zijn vriend op te beuren en hem in het bootje te smijten, dat naast het jacht dobberde.

Daarna sprong hij zelf in den notedop, trok zijn mes en sneed met een vlugge beweging het touw door — juist bij tijds.

Het vaartuig, dat den schok veroorzaakt had, stopte onmiddellijk en werkte achteruit. Hoog sloegen de golven op en in een warreling van schuim en luchtbellen zonk de Playmate weg naar haar laatste rustplaats.

Jack Stockton greep de riemen, die gelukkig in de boot lagen en roeide met wanhopige krachtsinspanning in de richting van de oorzaak van de ramp. Het groote vaartuig was al bijna niet meer te zien en vormde slechts een grijze vlek met wazige omtrekken in den dikken mist. Als het schip geheel uit het gezicht verdween, zou de toestand van de twee vrienden niet benijdenswaard zijn, want hun boot was klein en licht gebouwd en ze beschikten over spijs noch drank.

Aan boord van het groote schip heerschte doodsche stilte. Jack slaagde erin het meer en meer te naderen, want het lag blijkbaar zoo goed als stil en toen hij er vlak bij gekomen was, werd hem handig een touw toegeworpen. Hij maakte het aan den ring aan den boeg van zijn bootje vast en toen werd er in alle stilte nog een kabel neergelaten.

Handig sloeg Jack dezen om het lichaam van zijn vriend en maakte het touw onder diens armen vast en als een zak koopwaar werd Gerald omhoog geheschen. Hij kwam even tot zich zelf, maar toen hij op het dek lag uitgestrekt, verloor hij weer geheel het bewustzijn.

Toen hij bij kennis kwam en de oogen opende, bevond hij zich in de bovenste van twee bedsteden in een kleine, maar goed ingerichte hut.

"Wat drommel, waar ben ik?" bromde hij slaperig.

Hij ging overeind zitten en toen kwam hij tot de ontdekking, dat de pyjama, die hij aanhad, niet tot zijn eigen garde-robe behoorde. Zijn hoofd deed pijn en toen hij de pijnlijke plaats betastte, voelde hij een reep pleister.

Toen schoot hem ineens te binnen, wat er gebeurd was en angstig drong zich de vraag aan hem op: "Waar is Jack?"

Met moeite boog hij zich buiten zijn kooi, zoodat hij in de andere kon kijken, maar de onderste slaapplaats was ledig.

Vermoeid door de inspanning ging hij weer rustig liggen en probeerde zijn gedachten te verzamelen en zich te herinneren, hoe en waar hij zijn vriend voor 't laatst gezien had.

Spoedig echter werd zijn aandacht van die overdenkingen afgeleid. Midden boven de bedstede bevond zich een luchtkoker, waarin een luchtstroom floot als een wervelwind en van de plaats, waar hij lag, kon hij opmerken, dat de scheepswand beschermd werd door een pantserplaat van minstens 7 c.M. dikte. Hij moest zich dus aan boord bevinden van een zwaarbewapend oorlogsschip en dan nog was die pantsering, zoo hoog boven op waterlijn, niet te verklaren.

De nieuwsgierigheid van den luitenant was opgewekt en hij probeerde nu, door het kleine, ronde venster te kijken en hij slaagde daarin ook werkelijk. Hij zette groote oogen op. De mist was geheel opgetrokken, en de zon schitterde van een wolkloozen hemel op het blauwe water. Maar die geheele verandering van het weer hield zijn aandacht niet lang gespannen, want met de grootste verbazing merkte hij op, hoe het water zich schijnbaar zeer snel bewoog.

Voor zoover Tregarthen er over oordeelen kon met zijn gebrekkige waarneming, moest het vaartuig de golven klieven met een verbazingwekkende snelheid. Het moest wel een kruiser zijn van het grootste type en hij schatte de snelheid niet beneden de vijfenveertig knoopen. De Calder, die veel lichter van bouw was, kon die snelheid niet bereiken en kwam niet hooger dan achtendertig. En bij het vreemde van die buitengewone snelheid kwam het ontbreken van alle trilling en geluid. Niets werd vernomen dan het geruisch van den wind, veroorzaakt door de vaart van het schip zelf; het gerucht van de machines, waardoor het schip zich in den mist had aangekondigd, had ook geheel opgehouden.

Verder deed Tregarthen nog een ontdekking. Te oordeelen naar den stand van de zon, bewoog zich het geheimzinnige vaartuig in zuidwestelijke richting. Hij werd dus met een fabelachtige snelheid weggevoerd van de kusten van zijn vaderland — maar waarheen?

Toen besloot Gerald de hut eens aandachtig te onderzoeken, maar daar was niets, wat eenige aanduiding kon geven van de nationaliteit of den aard van het vaartuig, dat hem had opgenomen. Hij dacht wel, dat hij zich aan boord van een Engelsch schip bevond, want vóór de aanvaring had men immers in 't Engelsch geroepen, maar zekerheid gaf dat nog niet. Hij had menigmaal gehoord, hoe Duitsche en Hollandsche officieren hun orders gaven aan een loods in volmaakt zuiver Engelsch, wanneer ze zich in de Britsche wateren bevonden.

De inrichting van de hut was zeer eenvoudig. Er stond een waschtafel en aan de zoldering hing een badkuip. Verder bestond het meubilair uit een kleine latafel, twee rieten stoelen en een spiegel. Op één van de stoelen hingen zijn kleeren, die heelemaal droog waren.

Gerald besloot nu een poging te doen om op te staan en met veel inspanning slaagde hij daarin. Hij kleedde zich aan en scharrelde naar de deur, die hij open duwde.

Tot zijn groote verbazing zag hij een schildwacht voor zich staan, een stevig gebouwd zeeman, gestoken in een uniform, die veel op de Britsche geleek. Het blauw van zijn baatje was alleen wat donkerder en de witte uitmonstering van de Koninklijke Marine was door een zwarte vervangen. Er stond geen naam op den rand van zijn muts, maar op zijn rechtermouw had hij een onderscheidingsteeken, dat een blad voorstelde. Om zijn middel droeg hij een zwart lederen koppel, waaraan geen bajonet maar een hartsvanger hing. Het geweer, dat hij aan den bandelier over zijn schouder droeg, geleek veel op het laatste model Lee-Enfield, waarvan het echter in enkele kleinigheden afweek.

Tregarthen had dit alles met één oogopslag waargenomen. Hij wilde naar buiten stappen, maar de schildwacht maakte hem met een krachtig gebaar duidelijk, dat dit ten strengste verboden was. Er zat voor hem niets anders op dan dit stomme voorschrift op te volgen. Hij stapte daarom weer naar binnen en onmiddellijk daarop hoorde hij een sleutel in het slot omdraaien. Hij was een gevangen man.

Gerald begreep er niets van en zijn verbazing was zóó groot, dat hij onmogelijk kalm kon nadenken. Allerlei verwarde gedachten verdrongen zich in zijn hoofd: eerst het treurige ongeval met het jacht, dan het geheimzinnige van het vaartuig, dat hem had opgenomen, het nog niet opgeloste vraagstuk van het verdwijnen van zijn vriend en ten slotte het schandelijke gedrag van zijn redders, om hem als een gevangene te behandelen. — Op eens gevoelde hij een onweerstaanbare behoefte om te rooken. Hij zocht in zijn zak naar zijn pijp, maar hij herinnerde zich, dat hij die verloren had in de kajuit van de Playmate en toen wilde hij zijn toevlucht nemen tot zijn cigarettenkoker, in de hoop, dat de inhoud niet van het zeewater zou geleden hebben. De koker was droog en geheel gevuld, maar met een andere soort dan hij gewoon was te gebruiken: zijn onvriendelijke gastheer had het hem toch wat prettig willen maken.

Uit verveling ging hij nu eens onderzoeken, wat er in de latafel te vinden was, maar dat gaf niet veel afleiding, want ze was leeg, alleen stond er in de bovenste lade een doos met een borstel, een kam en scheerbenoodigdheden, alles fonkelnieuw.

Terwijl hij bezig was met het bekijken van die zaken, werd de deur van de hut opengesloten en na een inleidend tikje trad een man binnen, die in zijn eenvoudige, nette uniform een prettigen indruk maakte. De bezoeker was niet groot en had een vriendelijken oogopslag, die vertrouwen wekte.

"Goedenmiddag, Mr. Tregarthen," zei hij. "Ik hoop, dat ge u wat beter gevoelt? Mijn naam is White en ik ben eerste officier van gezondheid aan boord."

"Dank u, Sir, ik gevoel me redelijk wel. Maar mag ik u eens vragen, op welk schip ik me bevind en waarom men mij hier achter slot en grendel heeft gezet?"

"Het spijt mij, dat ik u op dat punt geen inlichtingen geven kan. Ge zult daarop moeten wachten, totdat ge den kapitein te spreken krijgt."

"Maar mijn vriend — is die gered?"

"Ja, die is in veiligheid."

"En." —

"Geen vragen meer, als 't u blieft, Mr. Tregarthen," zoo viel hem de dokter in de rede, zóó beslist, dat het duidelijk was, dat alle pogingen om iets te weten te komen, nutteloos zouden zijn.

"In afwachting van een uitnoodiging van kapitein Brookes, om bij hem te komen, zou ik u aanraden, wat te eten. Het doet mij genoegen te zien, dat het ongeval geen ernstige gevolgen voor u heeft gehad."

Met deze woorden verliet de dokter de hut en nu trad een hofmeester binnen, die een smakelijk maal opdiende. Spraakzaam was de man niet: hij zei geen woord meer dan noodig was en ging zoo spoedig mogelijk weer heen.

Toen werd de deur weer op slot gedraaid.

Toen Tregarthen met zijn gedachten alleen was, kwam hij tot het besluit, dat hij nog niet veel wijzer was geworden. Alleen wist hij nu, dat Jack Stockton ook gered was en zich aan boord bevond, zeker als gevangene, net als hij zelf. En verder had hij de zekerheid, dat de bemanning Engelsch sprak, maar of het schip Britsch of Amerikaansch was, kon hij niet uitmaken.

Eindelijk zakte de zon weg achter den horizon, als een roode bol, die goud sprankelde in een blauwen nevel.

Gerald keek op zijn horloge. Het was een uitstekend uurwerk en de kast sloot zóó goed, dat er heel geen water in gedrongen was. De wijzers stonden op kwart voor zevenen.

Dat was alweer een vreemd geval. Hij wist zeker, dat thuis de zon moest ondergaan om kwart over zevenen en het schip voer, voor zoover hij kon nagaan, in zuid-westelijke richting. Hoe was dan dat verschil in tijd te verklaren?

Zou zijn horloge dan misschien toch in de war zijn?

In spanning wachtte hij en luisterde scherp, of hij de scheepsbel ook hoorde. Precies om zeven uur — het tweede uur van de tweede hondewacht — klonk het doffe geluid van de bel — ting, ting — ting! Zijn horloge ging dus goed en daar het schip niet naar het oosten voer, was het eenig mogelijke, dat de snelheid zoo ongelooflijk groot was, dat ze zich nu reeds op de breedte bevonden van de Golf van Biscaye.

't Werd donker in de hut, maar eensklaps gloeiden helder een paar electrische lampjes.

Gerald voelde grooten zin om te gaan slapen. Hij was vermoeid en den vorigen nacht had hij weinig rust genoten, daarenboven had hij niets om den tijd te verdrijven. Hij besloot dus naar kooi te gaan en was net begonnen zich te ontkleeden, toen weer de sleutel in het slot knarste en een jonge man binnentrad.

"De kapitein wil u spreken, Sir," zei hij, terwijl hij in onberispelijke houding het militair saluut bracht.








HOOFDSTUK V.

Kapitein Brookes.

Op elk schip, van welke nationaliteit ook, is de kapitein koning. Tregarthen wist dit te goed, om in het verzoek, dat hem werd overgebracht, geen bevel te zien en daarom volgde hij zijn geleider zonder tegenspraak buiten de hut.

Ze liepen langs een gepantserd beschot, waartegen een wapenrek stond, gevuld met wapens, geheel overeenkomende met die van den schildwacht. Aan beide zijden van den doorgang waren een aantal deuren van hutten, waarvan sommige op een kier stonden, maar zware gordijnen maakten het onmogelijk naar binnen te zien.

Bij de hut van den kapitein liep een schildwacht rustig op en neer. Vlug bracht hij het saluut, dat door Geralds geleider beantwoord werd, waarop deze aanklopte en wachtte tot een zware stem hem verzocht binnen te komen.

"Mr. Tregarthen, Sir," kondigde de jonge officier aan en ging daarna heen.

Gerald trad binnen en bevond zich nu in een ruime, goed verlichte hut, gemakkelijk en weelderig ingericht. Op den vloer lag een dik tapijt en de wanden waren mat-olijfgroen geschilderd. Het meubilair bestond uit een groote mahoniehouten tafel, twee armstoelen, een goed gevulde boekenkast, een buffet en nog een kleinere tafel, overdekt met papieren en teekeningen.

Maar Tregarthen wijdde niet zoo heel veel aandacht aan de omgeving, zijn opmerkzaamheid werd geheel getrokken door den kapitein. Deze was niet groot, maar toch ging er kracht en overwicht van zijn persoon uit. Zijn gezicht was gebruind en zijn oogen lagen diep, zijn donkerbruin haar was kort geknipt en zijn goed onderhouden snor en puntbaard gaven hem 't uiterlijk van een Britsch zeeofficier. Hij was in een donkerblauwe uniform gekleed, waarop zwart veterband de plaats innam van de gewone gouden galons. Dit was dan kapitein Brookes, de gezagvoerder van den geheimzinnigen kruiser.

Zwijgend stonden de beide officieren tegenover elkander en de kapitein maakte gebruik van dat oogenblik, om den jongen Engelschen luitenant op te nemen, die door een toeval in zijn macht geraakt was.

Gerald Tregarthen had zich in zijn volle lengte opgericht en keek den man, die hem gevangen hield, vast in de oogen, nadat hij hem 't saluut gebracht had, dat door den kapitein beantwoord was.

"Neem plaats, Mr. Tregarthen," begon kapitein Brookes, terwijl hij met een handbeweging een van de armstoelen aanduidde.

Gerald was liever blijven staan, maar de besliste toon van den kapitein deed hem gehoorzamen, al was 't dan ook half onwillig.

"U zijt, naar ik meen, luitenant bij de Koninklijke Marine? Het laatst aan boord van Z. M.'s torpedojager Calder?"

Gerald stond even verbluft, dat de kapitein zoo goed op de hoogte was, maar dadelijk viel hem in, dat Jack Stockton zeker al ondervraagd was. Kort antwoordde hij: "Ja, Sir."

"En ge wordt hier genoemd, als een veelbelovend jong officier," vervolgde de kapitein, terwijl hij wees op een ranglijst van de officieren der Britsche vloot, die vóór hem op tafel lag.

Zonder te letten op het vleiende van de laatste opmerking, antwoordde Tregarthen met de wedervraag: "Mag ik weten, Sir, waarom ik hier aan boord als een gevangene word behandeld en waarom ik dit verhoor moet ondergaan?"

"Door een toeval zijt ge op mijn schip gekomen, Sir, en daar ik in u een man zag, die mijn plannen dienen kon, besloot ik u vast te houden."

"Uw plannen dienen?"

"Zeker. Met een paar woorden zal ik u nader inlichten. Ge zijt aan boord van den kruiser de Olijftak, eigenlijk genaamd de Almirante Constant. Later zal ik u vertellen, hoe dit schip door de Braziliaansche regeering werd aangekocht. De Olijftak heeft geen nationaliteit, voert geen vlag van een bepaalden Staat, maar is in dienst van een wereldonderneming, die aan mij de uitvoering van haar plannen heeft opgedragen. Men zal mij zonder twijfel een dwaas, een waanzinnige noemen, maar dit is het lot van alle weldoeners der menschheid, en ik zal mij niet door het oordeel van de domme menigte van de wijs laten brengen. Mijn zending beoogt het waarborgen van een eeuwigen, algemeenen vrede en mijn titel is: Verdelger van den krijg."

De kapitein hield nu even op om te zien, welke uitwerking zijn woorden hadden, maar hij kon uit Gerald's houding niet opmaken, wat deze dacht bij de vreemde toespraak. De luitenant bleef hem scherp aankijken, als wilde hij ontdekken, of er achter het kalme uiterlijk van den spreker misschien toch werkelijk een gekrenkt verstand school. Maar de heldere oogen van den kapitein stonden zoo ernstig en zijn heele houding was zoo rustig, dat Gerald die gedachte als ongerijmd verwierp.

"Om verder te gaan: De Olijftak spreekt het laatste woord op het gebied van den scheepsbouw. Ik zeg dat niet ondoordacht, maar kan de waarheid van mijn woorden bewijzen. De oorlogsbodems nemen voortdurend toe in kracht van bewapening; als er een van stapel loopt, liggen er al plannen gereed voor een type van nog grootere gevechtswaarde. Wanneer we nu in aanmerking nemen de snelheid, waarmee men op dit gebied voortgaat, dan zullen er toch meer dan honderd jaren moeten verloopen, voordat er oorlogsschepen zullen zijn van dezelfde waarde voor aanval of verdediging als de Olijftak — indien ze dan tenminste nog noodig zijn."

"Ik ben ervan overtuigd, dat een zeeoorlog, gevoerd met schepen als de Olijftak, zoo verschrikkelijk zou zijn, dat er geen natie gevonden wordt, die daarvoor de verantwoordelijkheid op zich zal willen nemen. Ik zal waken over de veiligheid ter zee en zonder mededoogen zal ik de vloot vernietigen van iederen staat, die het wagen durft den wereldvrede te verstoren."

"In de jaren, die achter ons liggen, heeft Engeland de zeeën beheerscht en het heeft die heerschappij uitgeoefend krachtig en wijs. Maar de tijden veranderen ——"

"Daar moet ik tegen opkomen, Sir," riep Tregarthen heftig.

"Dat kunt u doen of laten," antwoordde kapitein Brookes met eenige scherpte in zijn stem. "Beschouw de feiten met een koel hoofd, en ge zult moeten toestemmen, dat wat ik zeg, waar is. Waarom gaan andere volken, die heel goed weten, dat ze zonder hinder of last hun zeehandel kunnen drijven, machtige oorlogsvloten bouwen? Waarom willen ze met de Engelsche marine wedijveren? Niet omdat het noodig is, maar omdat ze de heerschappij ter zee van Engeland willen overnemen. Is dat niet zoo?"

"Zijt ge zelf een Engelschman?"

"Ik ben een wereldburger — een paria zoo ge wilt. Tot welke natie ik behoor, houd ik liever voor me. En om nu tot de hoofdzaak te komen: wilt ge uw lot aan het mijne verbinden gedurende de volgende twee jaren?"

"Neen. Mijn verplichtingen als Engelsch officier —."

"Dan zal ik verplicht zijn u te dwingen."

"Mij dwingen! Onmogelijk."

"Mr. Tregarthen, voor we op deze wijze verder gaan, geef ik u in overweging de zaak van alle kanten te beschouwen. Door een plechtigen eed hebt ge u verbonden uw wettigen vorst, koning George V, te dienen en kunt ge dat beter dan door kennis te nemen van de inrichting van dit vaartuig, waardoor het zulk een onweerstaanbare macht verkrijgt? De Admiraliteit moet er alles voor overhebben, om achter de geheimen van de Olijftak te komen. Nu stel ik in 't kort het volgende voor: ge verbindt u, hier aan boord gedurende twee jaar te dienen, — ge geeft uw eerewoord mij in alles te gehoorzamen, onder voorbehoud, dat van u geen enkele vijandelijke daad tegen uw vaderland zal gevergd worden. Zijn de twee jaren verstreken, of vroeger, als mijn zending is volbracht, dan kunt ge naar huis terugkeeren en moogt ge vrij beschikken over de wetenschap, die ge hier aan boord hebt opgedaan."

"En als ik weiger?"

"Dat geval zullen we niet nader bespreken."

En om te voorkomen, dat Tregarthen een besliste weigering uitsprak, ging kapitein Brookes voort: "Zeg of doe vooral niets ondoordachts. Neem den tijd, om over mijn voorstel na te denken. Morgen ochtend wacht ik u weer bij mij en dan hoop ik uw antwoord te vernemen."








HOOFDSTUK VI.

De commando-toren van de "Olijftak".

Precies om tien uur werd Gerald Tregarthen den volgenden morgen weer naar de hut van den kapitein gebracht.

"Wel, Sir, welk besluit hebt ge genomen?" vroeg deze.

"Nog geen besluit, Sir," antwoordde Tregarthen beslist.

"Vóór alles moet ik weten, wat ge met mijn vriend denkt te doen."

"Met Mr. Stockton? Ge denkt zeker, dat ik een zeeroover ben en dat ik hem als gijzelaar wil vast houden voor uw goed gedrag. Maar wees gerust, ik zal hem laten overstappen op het eerste het beste schip met bestemming naar Engeland, dat we tegenkomen."

"Dan zou ik gaarne een paar minuten met hem spreken, voor ik mijn besluit neem."

"Dat verzoek lijkt me volstrekt niet onredelijk; ik geef u een kwartier voor een onderhoud."

Terwijl kapitein Brookes dit zei, had hij op den knop van een electrische schel gedrukt en onmiddellijk verscheen er een onderofficier.

"Geleid dezen heer naar zijn kwartier en vraag aan Mr. Black, of hij Mr. Stockton bij hem wil brengen."

"Zeer goed, Sir," antwoordde de zeeman en nadat hij het zware gordijn op zijde had geschoven, verzocht hij Tregarthen, hem voor te gaan.

Geen vijf minuten later was Jack Stockton bij hem.

"Hallo, Jack! Hoe gaat het jou hier?"

"Daar heb ik niet over te klagen. Ze hebben mij verteld, dat jij weer heelemaal beter waart, ondanks die wond aan je hoofd. Over jou had ik me dus niet meer ongerust te maken, maar ik tob nog over het verlies van mijn jacht."

"Ja, 't is ons wel tegengeloopen. Maar je boot was toch verzekerd, niet waar?"

"Zeker, maar wat doet dat er toe? Ik krijg nooit weer zoo'n zeiler terug, en ik was er zoo aan gehecht."

"Je zult wel gauw een ander hebben."

"Wat? Hoe weet je dat?"

"Omdat je zult overstappen op het eerste schip, dat we tegenkomen."

"Zonder jou?"

"Juist. Daar zit hem de knoop. Jij wordt naar huis gestuurd, maar mij willen ze hier houden, met of tegen mijn zin."

"Weet je dat zeker? Wat voor schip is het eigenlijk — een zeeroover?"

"'k Weet het niet. Alleen kan ik je zeggen, dat ik beslissen moet, of ik hier aan boord gedurende twee jaar dienen wil of niet."

"En als je het niet doet?"

"Dan staat me niet veel goeds te wachten, denk ik."

Toen vertelde Gerald de bijzonderheden van zijn gesprek van den vorigen avond met den kapitein en hoe deze erop stond, dat hij een beslist antwoord geven zou.

"En wat denk je te antwoorden?" vroeg Jack.

"Daarover wilde ik met je praten. Je begrijpt nu, hoe ik ervoor sta. Als ik niet binnen drie-en-dertig dagen op mijn post terugkeer, word ik als deserteur aangemerkt, of men moet de goedheid hebben, mij als vermist op te geven. Dat gebeurt dus in ieder geval, want ze houden me hier en als ik het voorstel van den kapitein aanneem, zal ik waarschijnlijk in staat zijn mijn vaderland een goeden dienst te bewijzen en ik zal nog voorwaarden kunnen stellen ook."

"Waarom zou je het aanbod dan niet aannemen? En als je voorwaarden stelt, laat dan bepalen, dat ik ook hier aan boord mag blijven."

"Jij?"

"Ja zeker. 'k Weet heel goed, dat ik niet zooveel kennis bezit als jij, maar 'k ben toch ook wel wat waard aan boord."

"All right," antwoordde Gerald. "Dan is mijn besluit genomen. Maar het kwartier is om en dus moet ik heengaan."

"Wel, Sir," vroeg kapitein Brookes, "zijt ge tot een besluit gekomen?"

"Ik stem toe, maar wensch enkele voorwaarden te stellen."

"En die zijn ——?"

"Dat ik behandeld word met den eerbied, waarop een Britsch zeeofficier aanspraak kan maken; dat ik niets zal behoeven te ondernemen, dat in strijd is met de belangen van mijn land ——"

"Dat hebben we immers vooropgesteld."

"Dat mij wordt toegestaan aan de Admiraliteit te melden, op welke wijze ik hier ben vastgehouden en dat Jack Stockton, volgens zijn eigen verlangen, ook hier aan boord zal mogen blijven."

"Al die verzoeken kunnen worden ingewilligd," antwoordde kapitein Brookes, waarbij Tregarthen opmerkte, dat hij het woord verzoeken gebruikte inplaats van voorwaarden.

"Zeer goed, Sir,"

"En ge begrijpt, dat al mijn bevelen blindelings gehoorzaamd moeten worden?"

"Zoolang ze niet in strijd zijn met de belangen van mijn land."

"Dat heb ik al herhaaldelijk toegestemd."

"Te veel nadruk kan niet gelegd worden op die voorwaarde, Sir."

"Wilt ge erin toestemmen, de uniform te dragen van de officieren van de Olijftak?"

"Neen, Sir. De eenige uniform, waarop ik recht heb, is die van de Engelsche marine. Maken de omstandigheden het onmogelijk, die te dragen, dan moet ik me in politiek kleeden."

"Goed, ik zal er niet op aandringen. Laten we nu onzen rondgang over het schip beginnen, om u een denkbeeld te geven van de inrichting."

Dit zeggende, ging de kapitein hem voor naar het half dek en Gerald merkte op, dat het schip veel overeenkwam met het Dreadnought-type, maar daarvan in enkele opzichten afweek. De dienst leek geheel op Engelsche wijze ingericht.

Wat de grootte van het schip aangaat, hij schatte de waterverplaatsing op niet minder dan 10000 ton, dus iets meer dan de helft van die van een moderne Dreadnought. Bij een lengte van 300 voet, bedroeg de breedte, naar zijn meening, 60 voet. Verder merkte hij op: één slanken schoorsteen, een stevigen commando-toren, enkele kleinere torentjes, verscheidene luiken en eenige lantarens. In de torentjes stonden geen kanonnen, hoewel elk voorzien was van twee schietgaten.

Op gelijke afstanden stonden aan beide zijden van het dek dunne, stalen platen, die met een hoek van 45° waren omgebogen.

"Dat zijn windschermen," merkte kapitein Brookes op.

"Ze zijn onontbeerlijk, daar kan ik u de verzekering van geven."

"Ge behoeft er niet tegen op te zien, mij inlichtingen te vragen," ging hij voort. "Het is in ons beider belang, dat ge geheel op de hoogte komt. Ik zag u daareven naar de torentjes kijken. Die zijn nu nog onbewapend, maar binnen een paar dagen hoop ik de kanonnen in positie te hebben."

"Dus op 't oogenblik zijt ge zonder middelen van verdediging."

"Ge zult die gevolgtrekking niet meer maken, wanneer ge het schip geheel gezien hebt. Maar hoe groot, denkt ge, dat de snelheid is, waarmee we nu varen?"

Tregarthen keek aandachtig over de verschansing.

"Vijf en veertig," raadde hij.

"Doe er nog twintig bij en ge zult dichter bij de waarheid zijn. Mr. Gimlette," zei hij tot den officier van de wacht, "hoeveel knoopen?"

"Zeven en zestig, Sir."

Het antwoord werd gegeven op een toon, waaruit viel af te leiden, dat dit niets bijzonders was. Tregarthen stond verstomd. De Olijftak legde dus in één uur een afstand af, die gelijk stond met vijf en zeventig landmijlen. Hij begreep nu, dat alleen de windschutten het mogelijk maakten, op het dek staande te blijven: de luchtstroom, die door den snellen gang van 't schip ontstond, zou anders alles hebben neergeworpen.

"Ge zult zeker wel opgemerkt hebben, dat er bijna geen golf voor den boeg ontstaat," ging de kapitein voort. "Door een vernuftige vinding wordt het verplaatste water geleidelijk langs de zijden van het schip afgevoerd, waardoor ook de schroeven beter kunnen werken. En nu zullen we den commando-toren bezoeken."

"Maar welke beweegkracht gebruikt ge?" vroeg Gerald.

"Petroleum, paraffine of eigenlijk een ontvlambare olie, die uit een mengsel bestaat en gemakkelijk door de vaporisators dringen kan. De motoren, die elk door tien ingenieurs worden bediend, brengen zes schroeven in beweging. Stokers hebben we in 't geheel niet noodig en door toepassing van de nieuwste vindingen op machine-gebied, hebben we slechts een bemanning van 105 koppen noodig, de officieren meegerekend."

Al pratende hadden de beide mannen den toren bereikt, een ronde, gepantserde ruimte, die ongeveer vijf voet boven het dek uitstak en een middellijn had van vijfentwintig voet. Tegen de wanden waren electrische schakelborden aangebracht en een net van verschillend gekleurde draden, zooals men ze ook vindt aan boord van Engelsche oorlogsschepen.

Doch de aandacht van Gerald werd dadelijk getrokken door een bord, dat uit koperen en zinken platen bestond, zoodat het wel een groot dambord geleek. In elk van de hoeken was een wijzer aangebracht. Het geheele toestel kon draaien langs stalen draden, die bijna een cirkel vormden, met een kleine gaping, die naar het achterschip was gekeerd.

"Nu, Mr. Tregarthen, waartoe zou dat wel dienen, denkt ge?"

"'t Is een toestel om de plaats van een vijandelijk schip te bepalen, denk ik."

"Daar lijkt het veel op, maar we kunnen er meer mee doen. Voor ik u daarvan op de hoogte breng, moet ge me eerst eens vertellen, of ge, voor uw vertrek uit de haven van Poole, ook een bericht gelezen hebt in de bladen over een avontuur van den kruiser Zieten."

Bij deze vraag kwam het Tregarthen plotseling in de gedachte, dat het schip, waardoor de Zieten op zoo'n geheimzinnige wijze machteloos was gemaakt, den naam droeg van Almirante Constant en dat hij zich dus aan boord bevond van dat wonderlijke vaartuig. Zijn verbazing was zoo groot, dat hij geen woord kon uitbrengen en de kapitein, die de verrassende uitwerking van zijn vraag bemerkte, bleef zwijgend het antwoord van Geralds afwachten.

"Ja, ik heb het gelezen," begon deze eindelijk. "Maar hoe hebt ge dat gedaan?"

"In een paar woorden zal ik het u duidelijk maken. Dit bord is, zooals ge ziet, verdeeld in een en tachtig vierkanten; ieder van die vierkanten vertegenwoordigt eene vierkante mijl. Zoo staat een gezichtsveld van negen mijlen in het vierkant tot mijn dienst. Laten we nu aannemen, dat een vijandelijk schip nadert. De plaats van het vaartuig wordt op de gewone wijze bepaald en nu heb ik slechts de wijzers uit twee tegenovergestelde hoeken te brengen in het vierkant, dat het ligvlak van den vijand voorstelt. De wijzers kunnen daartoe, zooveel als noodig is, worden verlengd. Zoodra dit gedaan is, richt zich een draadlooze stroom, dien ik de Z. straal zal noemen, op het vijandelijk vaartuig. Onmiddellijk wordt nu de geheele electrische installatie daar aan boord in de war gebracht en ge weet, wat dat beteekent voor een modern oorlogsschip. Ge hebt opgemerkt, dat er twee paar wijzers op het bord zijn aangebracht; die met de witte schijven doen de Z. straal ontstaan. Wanneer een vaartuig na de les, die het hiermee ontvangen heeft, nog voortgaat een vijandige houding aan te nemen worden de wijzers met de roode schijf in werking gebracht en dan is de tegenstander van de Olijftak tot een wissen ondergang gedoemd."

"Hoe dan?" vroeg Gerald met de grootste belangstelling.

"De wijzers met de roode schijf veroorzaken een stroom van nog veel grootere kracht, de Z. Z. straal genoemd, waardoor dadelijk de munitievoorraden van het vijandelijke schip ontploffen."

"En waarom wilt ge dan kanonnen aan boord nemen? Ik meen toch, dat ge gezegd hebt, dat de bewapening van de Olijftak binnen enkele dagen in orde kan zijn."

"Alleen als voorzorgsmaatregel. Het kleinste gebrek in de geleiding kan de werking van alle electrische toestellen hier aan boord verlammen en dan moet ik mijn toevlucht tot kanonnen kunnen nemen. Maar er dreigt ook nog een ander gevaar. Ik moet niet alleen om me heen, maar ook naar omhoog kijken — uit de lucht kan de vijand ook een aanval beproeven. Het toestel, dat ge hier ziet, heeft me vijftien jaar arbeid gekost, om het zoo volmaakt te krijgen, als het nu is, maar in den laatsten tijd hebben het luchtschip en de vliegtuigen een ommekeer gebracht in den strijd ter zee. Nu is de gewone afstand van zoo'n luchtschip of vliegtuig 1000 voet; zou ik op dien afstand de Z-stralen of de ZZ-stralen willen laten werken, dan moest de stroom zoo sterk zijn, dat hij stellig noodlottig zou worden voor ons eigen schip. In dat geval dien ik dus ook over verdragend geschut te kunnen beschikken. En nu kent ge de geheimen van den commando-toren en kunnen we onze wandeling voortzetten."

"Maar waarvoor dient dat?" vroeg Tregarthen, terwijl hij wees naar drie rijen metalen knoppen, aangebracht op een mahoniehouten bord tegen den wand van den toren.

"Om de uitwerking van het geschutvuur na te gaan. Als de kanonnen er zijn, zal ik u de werking verklaren. Laten we nu naar de brug gaan."

Op de brug gierde de wind als een orkaan en Gerald was blij, dat hij beschutting kon vinden in een hokje, waar zeekaarten werden bewaard. Hier bevond zich ook het electrische stuurtoestel, maar tot zijn groote verbazing hield daar niemand toezicht. Op de brug stonden alleen een officier en een matroos, die met kijkers den horizon afzochten.

"Moet er niemand aan het roer staan?" vroeg Gerald.

Kapitein Brookes schudde het hoofd. "Bij lange zeereizen is dat niet noodig," zei hij. "Dan stuurt het schip zich zelf. Zooals de meeste vraagstukken is ook dit heel eenvoudig, als men de oplossing weet. Het stuurtoestel van de Olijftak is ingericht als een Whitehead-torpedo. De koers wordt aangewezen door een wijzer op het kompas en bij de minste afwijking wordt een klep geopend, waardoor het roer automatisch in werking komt. In begrensd water, of wanneer we in strijd zijn, gebruiken we het stuurtoestel in den commando-toren. — En nu hebt ge de voornaamste wonderen van de Olijftak gezien."

Gerald moest toegeven, dat hij haast niet kon gelooven dat al, wat hij hier gezien had, werkelijkheid was.








HOOFDSTUK VII.

Geruchten van oorlog.

"Een oogenblik nog, Sir," zei Gerald toen ze op hun terugweg voorbij een troepje matrozen kwamen, die met het geweer exerceerden. "Waarvoor dient die cylinder aan den mond van de loop."

"Dat is een geluid-demper. Het is een uitvinding van mijzelf en ik heb er patent op gevraagd. Mr. Ball, breng mij eens één van de geweren, als u wilt."

Het bleek, dat Gerald goed gezien had, want het geweer verschilde weinig van het Lee-Enfield type.

"Het magazijn kan tien ronden munitie bevatten," zei kapitein Brookes, terwijl hij het sluitstuk uittrok en een patroon in de kamer legde. "Luister nu."

Hij bracht het geweer aan den schouder en haalde den trekker over. Geen knal werd gehoord en dat er inderdaad een schot gelost was, bleek alleen uit den zwakken terugslag van het wapen, het fluiten van den kogel en het uitvallen van de patroonhuls.

"Deze vinding heb ik op alle wapenen aan boord toegepast, ook op de revolvers. Het is een groot voordeel in den strijd, wanneer de vijand overvallen wordt met een geluidloos salvo," voegde de kapitein erbij, terwijl hij het geweer teruggaf.

"Laten we nu ——"

"Schip in zicht!" werd er van de brug geroepen.

"Waar?" vroeg de kapitein.

"Recht vooruit, Sir."

"Dat is de Puma. Mr. Tregarthen, ik moet u nu verder in den steek laten. Zeg aan uw vriend Stockton, dat hij zich over het geheele schip vrij bewegen mag; alleen de commando-toren is verboden terrein voor hem."

Dit zeggende, verliet kapitein Brookes snel de brug. De gang van de Olijftak was tot minder dan twintig knoopen teruggebracht en er werden toebereidselen gemaakt om met de Puma in verbinding te komen. Toen Tregarthen heenging om zijn vriend op te zoeken, was de afstand tusschen de beide schepen nog ongeveer vijf mijlen.

"'t Is in orde, Jack; je moogt aan boord van de Olijftak blijven," riep hij.

"Ja, dat weet ik al, ik dank je voor de moeite. En ze hebben me verteld, dat we samen deze hut zullen bewonen."

"Laten we eens aan dek gaan kijken, Jack," stelde Gerald voor.

"Goed, maar vertel me nu eerst eens, wat je eigenlijk van de Olijftak denkt. Zijn we hier onder zeeroovers?"

"'k Geloof het niet, maar we zullen toch goed doen, met flink uit onze oogen te kijken."

Toen ze het halfdek betraden, presenteerde de schildwacht het geweer. De man wist dus al, dat Gerald niet meer als gevangene beschouwd werd, maar als officier een plaats onder de bemanning had ingenomen.

De Olijftak en de Puma lagen evenwijdig op een kabellengte afstand van elkander. Het was volkomen windstil, de zee was zoo effen als een spiegel en de zon flikkerde op het vlakke water.

De bootsmansmaat had gefloten: "klaar op het benedendek" en op het bovendek hadden enkele mannen trossen uitgelegd om aan het andere schip te bevestigen.

De Puma was een schip van ongeveer 6000 ton, met twee stompe masten, en een zwarten schoorsteen. Aan een vlaggestok hing de Amerikaansche vlag, met de sterren en strepen, slap neer in de stille lucht. De Olijftak voerde geen kleuren.

"Nu is er toch geen sprake van zeerooverij," merkte Jack op. "De matrozen zijn niet eens gewapend."

"Dat denk ik ook niet," stemde Gerald mee in. "Voor zoover ik er nu al over oordeelen kan, is de bemanning een bevaren en goed geoefende troep. 'k Zou wel eens willen weten, hoe die eigenlijk bij elkaar zijn gebracht en hoe ze hier aan boord zijn gekomen. Ze doen voor onze beste Britsche matrozen niet onder."

Gerald had niet te veel goeds van de mannen gezegd. Vlug en behendig volgden ze de bevelen op, die kort en zonder de minste drukte gegeven werden.

Vlug werd de Olijftak langszijde van de Puma gebracht en er werd begonnen met het lossingswerk. In minder dan twee uur waren acht kanonnen van 15 c.M. overgebracht uit het ruim van het vrachtschip op het dek van den kruiser, benevens een flinke hoeveelheid snelvuurgeschut van kleiner kaliber, een aantal kisten en een groote voorraad granaten.

Toen het werk afgeloopen was, kwam de gezagvoerder van de Puma, een echte Amerikaan, aan boord van de Olijftak, gewapend met een bundel papieren. Nadat hij ongeveer een half uur bij kapitein Brookes had doorgebracht, verliet hij het schip en de trossen werden weer losgeworpen.

Tregarthen had opgemerkt, dat intusschen de vlag op den kruiser geheschen was: een groene olijftak op een wit veld.

Toen de beide schepen weer in beweging kwamen, werd er van weerszijden met de vlag gesalueerd en een uur later was de Puma in noord-westelijke richting geheel uit het gezicht verdwenen.

Het overige deel van den dag werd gebruikt om de kanonnen te stellen en dat werk ging verwonderlijk vlug, dank zij de vernuftige werktuigen, waarover men daarbij kon beschikken. Men was al een heel eind gevorderd, toen het sein voor het middagmaal gegeven werd, dat Gerald en Jack in gezelschap van de andere officieren zouden gebruiken. Vóór ze aan tafel gingen, werden de beide vrienden aan hun nieuwe makkers voorgesteld door kapitein Brookes.

Er waren vijftien officieren bij elkaar, waarvan Gerald er al een paar kende, namelijk White, den dokter en Christoffel Weeks, den jongen luitenant, die hem naar de hut van den kapitein had gebracht. Het waren knappe, vroolijke menschen, die gemakkelijk over allerlei onderwerpen praatten. Alleen vermeden ze zorgvuldig te spreken, over hetgeen ze vroeger geweest waren. Met één uitzondering echter: Taylor, die het opzicht had over het laboratorium, waar de granaten werden gevuld, praatte zonder terughouding, zonder acht te slaan op de teekenen van afkeuring van zijn dischgenooten.

Na den maaltijd begaven Gerald en Jack zich weer naar het dek, waar nu bij 't heldere licht van een aantal booglampen hard werd doorgewerkt. Kapitein Brookes was overal tegenwoordig om tot spoed aan te zetten, aanwijzingen te doen en te helpen. Hij leek geen vermoeienis te kennen.

"Waartoe dient die buitengewone haast, Mr. Sinclair?" vroeg Tregarthen aan den dienstdoenden officier op de brug.

"Weet u dat niet? Heeft de kapitein u het nieuws nog niet verteld? In den namiddag is er een draadloos bericht ontvangen, dat de oorlog verklaard is tusschen twee Zuid-Amerikaansche republieken. Daar zullen we aan meedoen."

"'k Zou wel eens willen zien, hoe hier de inrichting voor draadlooze telegraphie in elkaar zit," zei Stockton, toen ze samen in hun hut zaten.

"Ja, dat zal wel weer wat bijzonders zijn, maar aan boord van dit schip verwonder ik me over niets meer. Toch ben ik benieuwd, hoe het eindelijk met dit vaartuig zal afloopen. De Olijftak kan toch niet eeuwig in volle zee blijven. De voorraden moeten worden aangevuld en het schip moet van tijd tot tijd dokken om te worden schoongemaakt en gerepareerd. Dat kost alles schatten en waar komt al dat geld vandaan? En dan vraag ik mezelf af: "Wie is eigenlijk die kapitein Brookes? Is hij een millionnair — een fantastisch plannenmaker, — wat is hij?""

"Ik denk — Hallo, wie is daar? Binnen!"

Een bescheiden tikje op de deur had Jack verhinderd zijn meening uit te spreken.

Een kleine man, met een rond, blozend gezicht kwam stilletjes binnen en sloot behoedzaam de deur achter zich.

Het was Taylor, de scheikundige.

"Wel, Mr. Taylor, waarmee kunnen we u van dienst zijn?" vroeg Gerald.

"Zacht wat, Sir, niet zoo luid, als ik u verzoeken mag," zei de kleine man, terwijl hij zenuwachtig met de hand door zijn kortgeknipt, grijzend haar streek. "Mijn naam is niet Taylor, maar Schneider. Ik ben onderwijzer in talen en andere wetenschappen. U kwaamt van Poole, niet waar? Hebt u daar soms kolonel Mortebeque gekend? Ik ben gouverneur van zijn zoon geweest ——"

"Neem me niet kwalijk, Mr. Schneider," viel Tregarthen hem ongeduldig in de rede, "ik ken dien kolonel Dinges niet, en ik stel geen belang in uw levensgeschiedenis. Kom tot de zaak, wat wenscht ge van ons?"

"Ach! zuchtte de man, terwijl hij een treurig gezicht zette, ik ben erin geloopen en ze hebben me hier onder valsche voorspiegelingen aan boord gehaald. Ik zou scheikundige onderzoekingen doen en nu moet ik granaten vullen. Dat bevalt me heelemaal niet. — Hij is een zeeroover."

"Hoe weet u dat?"

"Ja, ziet u, misschien is dat de goede naam niet. Hoe noemt u dat in 't Engelsch? Ha! Nu weet ik het — een toovenaar. U verkeert dus beiden in groot gevaar. Vraag in de eerste de beste haven verlof om aan land te gaan en neem mij dan mee. We vluchten dan en zijn weer veilig."

"'t Spijt me, Mr. Schneider, maar ge zijt hier aan het verkeerde adres. Als ge wat te klagen hebt, waarom wendt ge u dan niet tot den kapitein zelf? En als ge zoo zeker weet, dat hij een toovenaar is, dan zal hij nu ook wel gehoord hebben, wat ge ons hebt verteld. Ge kunt dus wel heengaan."

Mr. Schneider, die wel begreep, dat hij hier geen troost zou vinden, volgde den raad op, die hem zoo zonder complimenten gegeven was.

"Dat is een gluiper, dien ik voor niets vertrouw," zei Jack, toen de deur van de hut weer dicht was. "'t Zijn natuurlijk allemaal praatjes, die hij ons heeft willen wijsmaken."

"Ik geloof tenminste niet, dat we bij een toovenaar aan boord zijn," zei Gerald lachend, terwijl hij zich gereed maakte om naar kooi te gaan. "In allen gevalle moeten we ons er maar zoo goed mogelijk in schikken, nu we eenmaal hier zijn. En om je de waarheid te zeggen, ik ben er niet rouwig om, dat het toeval ons aan boord van de Olijftak gebracht heeft."








HOOFDSTUK VIII.

Verraad.

Gedurende verscheidene dagen vervolgde de Olijftak haar onstuimige vaart in zuidelijke richting met het doel Straat Magelaan te bereiken, die de Atlantische met de Groote Oceaan verbindt.

In dien tijd had Tregarthen weinig gelegenheid om met kapitein Brookes te spreken, die letterlijk nacht en dag werkte.

Toen men de Linie passeerde, werd er niet aan gedacht de oude gewoonte, om den klassieken zeegod met zijn gevolg te ontvangen, in eere te houden. Naar het scheen, was de oude Neptunus daarover verbolgen, want vóór de streek der windstilten bereikt was, werd de Olijftak door een verschrikkelijken orkaan beloopen.

Het leek wel, of de zee en de lucht samenwerkten bij deze wraakoefening op het schip. De golven werden bergenhoog opgezweept en de bulderende stormwind joeg witte schuimvlokken door de grijze, laaghangende wolken. De regen viel als een stortvloed neer en midden op den dag was het zoo grauw en schemerig, dat men niet verder dan een kabellengte voor zich uit kon zien.

Maar ondanks de woede der elementen, joeg de Olijftak met een vaart van ongeveer dertig knoopen voort door het kokende en bruischende water. Het leek wel, of het schip niet langer door de golven gedragen werd, maar of het er dwars doorheen boorde.

Geweldige watermassa's werden over het dek geworpen en sloegen bij oogenblikken tot hoog boven de brug, maar daarbij bleef het schip verwonderlijk goed in evenwicht.

Gerald moest, evenals de overige bemanning, beneden blijven en sprak zijn verbazing uit, over den rustigen gang van het schip in zoo'n woest bewogen zee.

"Ja, dat is een wonder!" stemde Alex Sinclair toe. "Het is niet mijn doel u ongerust te maken, maar we danken dezen rustigen gang alleen aan de lage ligging van het zwaartepunt, onze groote snelheid waarborgt onze veiligheid. Zoolang we recht tegen den golfslag ingaan, hebben we geen gevaar te duchten, maar als een golf ons van terzij aangreep, zouden we er anders voor staan: dan gaf ik niet zóó veel voor mijn leven."

Gelukkig duren zulke hevige stormen betrekkelijk kort en daar de Olijftak zulk een buitengewone snelheid had, was men spoedig door het gebied der orkanen heen en bereikte het schip ongedeerd kalmer streken.

Met vreugde begroette het scheepsvolk het oogenblik, toen de luiken weer werden geopend en ze op het dek frissche lucht konden inademen.

"Zeil aan stuurboord!"

Toen de officier van de wacht dezen uitroep hoorde, haastte hij zich kapitein Brookes te waarschuwen. Gedurende de reis waren er meermalen schepen in zicht geweest, maar de Olijftak had ze steeds zorgvuldig vermeden, behalve de Puma, waarmee een ontmoeting op een bepaalde lengte en breedte vooraf was vastgesteld. Het verwekte dan ook algemeene verwondering, toen de kapitein bevel gaf koers te zetten in de richting van het vreemde schip.

Snel naderde de Olijftak het vaartuig, dat een Duitsche vrachtboot bleek te zijn van ongeveer 4000 ton. Hulpeloos dreef het rond als een speelbal van de golven: aan de groote mast wapperde de signaalvlag, die beteekent, dat het roer is weggeslagen.

Met de noodige voorzorgen om een aanvaring te voorkomen, naderde de Olijftak zoo dicht mogelijk het schip, dat in nood verkeerde en door middel van een megaphoon deelde kapitein Brookes den Duitschen gezagvoerder mee, dat hij het schip op sleeptouw zou nemen naar Pernambuco.

"Heb ik te doen met een Engelsch oorlogsschip?" vroeg de Duitscher, die heel goed wist, dat hij in dat geval geen bergloon te betalen had.

"Neen," antwoordde kapitein Brookes kortaf.

"Hoeveel moet ik dan betalen?"

"Evenveel als aan een schip van de Britsche regeering — niemendal. Breng nu maar een tros uit."

Toen vroeg de ander nog naar den naam van den kruiser, maar kapitein Brookes deed, alsof hij die vraag niet gehoord had. Of hij bijzondere redenen had voor die geheimzinnigheid, kon Gerald natuurlijk niet beoordeelen.

Het uitbrengen van een tros was geen gemakkelijk werk, want tweemaal brak de kabel af, maar de derde maal slaagde men beter en toen zette de Olijftak koers naar Pernambuco met een snelheid van twaalf knoopen, terwijl het vrachtschip er achter dreef als een geharpoeneerde bruinvisch.

"En laten we nu samen het schip nog eens nader bekijken, Mr. Tregarthen," zei kapitein Brookes, "deze ontmoeting maakt, dat ik mijn werkzaamheden moet onderbreken, ik heb dus weer eens tijd; laat Mr. Stockton ons vergezellen."

"Tot uw dienst, Sir, heel gaarne," antwoordde Gerald en een paar minuten later daalde de kapitein met zijn beide vrienden langs een ijzeren ladder af naar het gedeelte van het schip onder het pantser-dek.

Deze ruimte, die onder de waterlijn lag, was geheel electrisch verlicht, en dat was niet overbodig, want overal liepen bundels draden, beschermd door metalen kokers, die in verschillende kleuren geschilderd waren.

Ze kwamen voor een stalen schuifdeur, die door kapitein Brookes geopend werd, terwijl hij de beide vrienden uitnoodigde binnen te gaan. Ze kwamen in een portaaltje, dat aan de andere zijde afgesloten was door een tweede deur, die volkomen gelijk was aan die, welke ze reeds waren doorgegaan. Zorgvuldig sloot de kapitein de buitenste deur en maakte daarna de binnenste open, die toegang gaf tot een klein donker vertrek, dat nu en dan verlicht werd door den blauwachtigen schijn van vonken, die door de werking van een electrische machine ontstonden. Een jonge officier zat over het toestel gebogen, het hoofd zorgvuldig beschermd door een metalen kap, die voorzien was van ontvangers, zooals men gebruikt bij een telephonisch gesprek.

"Dit is onze Marconi-kamer," zei de kapitein, zijn stem verheffende om zich verstaanbaar te maken bij de snel opeenvolgende, krakende geluiden, die aan het knallen van een zweep deden denken. "Onze draadlooze berichten gaan niet door de lucht, maar ze worden overgebracht door een electrischen stroom, die door het water gaat. Deze manier van doen is slechts een uitbreiding van het systeem, waarop het seinen-wisselen tusschen duikbooten berust. Wij staan op deze wijze in verbinding met onze agenten te Swanage in Engeland, Plougastel in Frankrijk, Kaap Cod in de vereenigde Staten, Sydney in Nieuw Zuid-Wales en Antofagasta in Chili. Zoo worden we dus uitstekend ingelicht, omtrent omstandigheden, die het noodig kunnen maken, dat wij tusschen beide komen."

"En zoo hebt u ook den uitslag vernomen van uw proefneming met de Zieten, niet waar?" vroeg Tregarthen.

"Dat is een heel slimme gissing, maar het is toevallig niet waar. Bij gelegenheid zal ik u echter wel eens vertellen, hoe dat in zijn werk is gegaan."

Nadat ze de Marconi-hut hadden bezichtigd, bracht de kapitein hen naar het voorste deel van het schip. Ze gingen door de kabelbergplaatsen en bereikten toen een klein luik. Hierdoor daalden ze af in het lagere gedeelte van het scheepsruim en traden een wigvormig vertrek binnen, dat in verbinding stond met den boeg van het schip. In het midden van de kamer stond een tafel, waarop verscheidene opgerolde electrische kabels lagen en een paar toestellen stonden, die veel op galvanometers geleken.

"En wat denkt ge nu hiervan?" vroeg de kapitein. "Waarvoor zouden deze toestellen dienen?"

"'k Weet het niet," zei Gerald, die na zijn vergissing van straks, voorzichtiger was geworden.

"Dit toestel waarschuwt ons, wanneer we over een onderzeeschen telegraafkabel varen. We weten allen, dat het haast onmogelijk is, de ligging van die kabels te vinden, maar met ons toestel kunnen we ze ontdekken op iedere diepte tot honderd vademen toe. En dan is het een kleinigheid om ze op te visschen en af te leiden. Een groot nadeel echter is het, dat het schip bijna geen vaart moet hebben, wil de aanwijzer werken en bij 't opvisschen van den kabel moet het heelemaal stil liggen."

"Dan hebt u zeker den kabel tusschen Borkum en Lowestoft afgesneden — ik herinner me, dat in de krant van een storing in die verbinding werd melding gemaakt."

"Neen, dat heb ik niet gedaan, dat was het gevolg van een ongelukkig toeval. Wat zou ik er ook aan hebben een kabel onbruikbaar te maken: 't is me juist te doen om de berichten op te vangen, die erlangs geseind worden? Niet den kabel van Borkum naar Lowestoft hebben we afgetapt, maar die van Middelkerke naar Dumpton Gap en zoo kwamen we precies op de hoogte van hetgeen met de Zieten was gebeurd."

Nadat ze nu nog een bezoek hadden gebracht aan de machine-kamer, merkte kapitein Brookes op, dat ze nu wel de voornaamste bijzonderheden van het schip kenden. "We beschikken nog over een uitvinding, waarop ik werkelijk een beetje trotsch ben. Maar het toestel is nog niet geheel klaar en tot zoo lang zullen we wachten, vóór ik u de werking verklaar."

"Mag ik dan nog één ding vragen?" zei Gerald. "'k Hoop niet, dat u het onbescheiden vindt, maar ik zou graag weten, hoe u aan uw officieren gekomen zijt."

De kapitein antwoordde niet dadelijk. "De meeste van hen zijn mannen van eer," merkte hij op, "maar er is in hun leven 't een of ander gebeurd, waarom ze liever niet over het verleden spreken. Enkele gevallen wil ik u meedeelen, maar zooals vanzelf spreekt, geheel vertrouwelijk. Mr. Palmer, bijvoorbeeld, één van onze luitenants, was tot voor eenige jaren commandant van een Engelsch oorlogsschip. Zijn vaartuig liep op de rotsen, hij werd voor een zee-krijgsraad gebracht en moest zijn loopbaan opgeven. Zijn vrienden leven in de overtuiging, dat Mr. Palmer — maar dat is zijn ware naam niet — voor drie jaar op reis is naar de Rockies. En dan White, de dokter — dat is ook een pseudoniem tusschen twee haakjes — die was dorpsgeneesheer met een uitgebreide, bloeiende praktijk. Bij een lijkschouw verzuimde hij een onbeduidende kleinigheid, waardoor hij met den rechter in aanraking kwam. In Engeland was hij nu verder onmogelijk."

"En de matrozen?"

"Voor het meerendeel zijn ze slachtoffers van het korte dienstverband, dat de Britsche Admiraliteit slechts toestaat, waardoor de mannen op betrekkelijk jeugdigen leeftijd worden afgedankt en verder zijn er nog vroegere koopvaardij-matrozen bij van verschillende naties."

"Zijt u niet bang, dat er enkelen bij zijn, die op een goeden dag zullen deserteeren en de geheimen van de Olijftak verraden."

"Dat zou niets hinderen, zoolang ze niet allen tegelijk wegliepen; maar daarbij komt, dat ze op zulke voordeelige voorwaarden zijn aangemonsterd, dat ik me in 't geheel niet bezorgd behoef te maken voor desertie. En dan is geen van de mannen op de hoogte van de geheele inrichting van het schip. Zoo is 't ook met de officieren: zij zijn alleen bekend met het onderdeel, dat onder hun leiding staat. Neem bijvoorbeeld Sinclair, die het geschut bedient, hij, zou geen raad weten met de Z-stralen; Taylor — o! nu heb ik toch nog iets vergeten. Eigenlijk is het wonder, dat ik niet meer vergeet, bij alles wat op mij neerkomt. — Taylor, de scheikundige, beheert met behulp van Guy Temple het laboratorium. Ik heb u zijn heiligdom nog niet laten zien. We kunnen er dadelijk nog even heengaan."

Het laboratorium was een ruim vertrek, gelegen aan stuurboordzijde, onder den voorsten toren, door een luik in verbinding met het middendek. In één van de hoeken stond een groote werktafel, overdekt met reageerbuisjes, retorten en meer dergelijke voorwerpen, die men gebruikt bij scheikundige onderzoekingen, terwijl op den vloer ongeveer honderd cilinders in rijen waren neergezet.

"Waar is Mr. Taylor?" vroeg kapitein Brookes aan een jong officier, verdiept in een scheikundige proefneming.

"De laatste twee uur heb ik hem niet gezien, Sir."

"H'm!"

"Wil ik hem laten roepen, Sir?"

"Neen, dat is niet noodig. Nu, Mr. Tregarthen, hier zijn de ontplofbare ladingen voor de 15 c.M, granaten. De projectielen worden afgevuurd door middel van Whaddiet, een verbeterden vorm van cordiet; maar waaruit bestaat de springlading, denkt ge? 'k Zal het u maar zeggen: vloeibare lucht. Met deze springstof heeft een 15 c.M. granaat grooter uitwerking dan een 35 c.M. met lyddiet. Geen pantserplaat is er tegen bestand. Zoodra we het vrachtschip kwijt zijn, dat we op sleeptouw hebben, zal ik u de kracht laten zien." — Hier werd de kapitein gestoord door de komst van een luitenant, die bleek zag van blijkbare opwinding, ondanks de donkere tint van zijn gebruind gelaat.

"Sir," riep hij uit. "Wilt u dadelijk aan dek komen? De officier van de wacht zendt mij hierheen, om u te zeggen, dat er verraad wordt gepleegd aan boord van de Olijftak."

"Zoo?" zei kapitein Brookes heel kalm op vragenden toon en zich daarna tot Tregarthen wendende, noodigde hij dezen uit hem te vergezellen naar het campagne-dek.

"Wel, Mr. Sinclair, wat is er gaande?" vroeg de kapitein aan den officier van de wacht, die hem te gemoet kwam.

"Ik bemerkte op het schip daar ginds iemand, die van de brug seinen gaf, Sir. Onmogelijk kon ik de beteekenis van die signalen vaststellen, maar ik kreeg de stellige overtuiging, dat de man, die ze gaf, trachtte zoo min mogelijk de aandacht te trekken van lieden, die er niet mee te maken hadden. Toen ik naar den achtersteven slenterde hield het spelletje dan ook geheel op. Daarop zond ik Mr. Weeks naar uw hut, om u op de hoogte te stellen. Hij vond u daar niet, maar kwam mij berichten, dat Mr. Taylor bezig was op het achterschip seinen te wisselen met den Duitscher."

"Heel goed, Mr. Sinclair; doe verder alsof er niets aan de hand is."

Daarna zocht kapitein Brookes een plaatsje bij den achtersten toren, waar hij, zonder zelf te worden opgemerkt, alles zien kon, wat er op het vreemde schip gebeurde.

"Verstaat u Duitsch?" vroeg hij.

"Ja Sir," antwoordde Gerald.

"Zeg dan eens, wat dat daar beteekent," en hij wees naar de snelle bewegingen van een vlag daarginds.

"Beproef van nacht het schip te verlaten; wij zullen u wachten," las Gerald af.

"Juist," bevestigde kapitein Brookes. "Ze hebben blijkbaar voor 't oogenblik niets meer te zeggen, maar ik weet genoeg."








HOOFDSTUK IX.

Zeeroof.

Gedurende den maaltijd was het aan niets te bemerken, dat er aan boord van de Olijftak vreemde gebeurtenissen te wachten waren. Kapitein Brookes had aan hen, die wisten, wat er gaande was, zeer strenge bevelen gegeven, tegenover de verdere bemanning het stilzwijgen te bewaren en er voor te zorgen, dat de verrader door geen woord of gebaar argwaan zou krijgen.

Aan tafel heerschte dan ook dezelfde opgewekte en vriendelijke toon van anders, maar Taylor, of liever Schneider was niet geheel op zijn gemak; dat merkte Gerald wel. Hij mengde zich niet in de gesprekken en aan zijn zwevende blikken was het heel goed te zien, dat zijn gedachten elders waren.

Toen de maaltijd geëindigd was en de sigaren voor den dag kwamen, verontschuldigde de kapitein zich en ging heen.

"Nog iets bijzonders, Mr. Sinclair?" vroeg hij aan den officier van de wacht.

"'k Heb het achterste promenade-dek onderzocht en daar een katrol met een kabel gevonden."

"Ge hebt toch alles stil laten liggen, hoop ik."

"Ja, Sir."

"Heel goed. Het licht moet in mijn hut worden aangestoken en de gordijnen moeten gesloten worden. Houd een oogje op Taylor, zonder dat hij er iets van bemerken kan en kom mij waarschuwen, zoodra hij zich naar het achterdek begeeft."

Kort na middernacht kwam het bericht, dat Taylor zich in de achtergalerij bevond en kapitein Brookes, Gerald, Stockton en de officier van de wacht verborgen zich op een plek, waar ze duidelijk de bewegingen van den verrader konden volgen.

Het was stikdonker. Alle lichten aan dek waren gedoofd, alleen een paar lantarens aan den voorsteven brandden, maar die waren van het promenade-dek af niet te zien. De Olijftak vervolgde kalm haar weg met een gang van ongeveer tien knoopen en ze liet een wit, lichtend spoor van schuim achter, dat afgebroken werd door den donkeren romp van het vrachtschip, dat een kabellengte verwijderd was.

Een kwartier lang bleef het doodstil, maar toen hoorden de mannen plots een plomp in 't water, veroorzaakt door den val van een donker voorwerp, dat ze overboord hadden zien vallen.

"Is hij over boord gesprongen?" fluisterde Jack Stockton.

"St! Neen, hij heeft de reddingboei over boord gegooid. 'k Zie de lijn, die er aan vast zit."

"Zoo is het," merkte kapitein Brookes op, die met een nachtkijker den omtrek verkende. "De reddingboei is uitgeworpen."

En toen hoorden ze voetstappen, dichtbij. Onwillekeurig weken ze achteruit en wierpen zich plat op den grond. Met ingehouden adem wachtten ze en daar verscheen boven de stalen verschansing de donkere omtrek van een menschelijke figuur. Dat was Schneider.

Dadelijk ging de man aan het werk. Met den meesten spoed hing hij den takel over den kabel, die de beide vaartuigen met elkander verbond en toen sloeg hij zijn eene been over den haak, die onder aan het blok bevestigd was. Stevig greep hij den takel vast en in deze ongemakkelijke houding waagde hij den moeilijken maar vrij ongevaarlijken overtocht. Hij stootte met het vrije been af en snel gleed de takel met zijn vracht langs het touw.

"We zullen wachten, tot hij halfweg is," zei de kapitein. Door zijn nachtkijker volgde hij den vluchteling en toen hij zag, dat deze zich midden tusschen de schepen bevond, een paar voet boven den waterspiegel, haalde hij zijn mes te voorschijn en begon den kabel door te snijden.

"Goede hemel!" fluisterde Stockton. "Zoo wordt die man vermoord!"

"Wees daarvoor maar niet bang," zei Gerald, "hij wordt alleen maar ondergedompeld: ze halen hem daarginds wel aan boord met het touw. Ga uit den weg en kijk uit, als de kabel stuk springt."

Nauwelijks was die waarschuwing gegeven, of de laatste vezels van den kabel scheurden stuk en het deel, dat op de Olijftak was vastgemaakt, zwaaide met kracht over het dek en het schip kreeg plotseling een sterk versnelde beweging, 't leek wel een hond, die zich van zijn ketting had losgerukt.

"Laat de zoeklichten werken," commandeerde kapitein Brookes. "Roer naar stuurboord!"

Het schip draaide rond en de machtige lichtbundels gleden over het golvende water en beschenen het vrachtschip, dat een paar mijlen verder onbeweeglijk lag als een zilveren bark.

"Nu zijn we klaar. Houdt het schip daar in het oog," vervolgde de kapitein. "En nu, mijne heeren, zullen we slapen gaan en de zaak tot morgen laten rusten."

Bij het aanbreken van den dag ging Gerald weer naar boven, nieuwsgierig om te zien, hoe het met de zaken stond. De kapitein was al present.

Het Duitsche vaartuig bevond zich op een kleine mijl afstand. De bemanning had de rest van den kabel aan boord gehaald en ze hadden zeker wel bemerkt, dat de breuk van het touw geen toeval was, maar dat het doorgesneden was, want ze hadden zeilen bijgezet en het schip bewoog zich langzaam naar het Z. Z. W.

Volgens het bevel van den kapitein, was de Olijftak zoo dicht bij het schip gebracht, dat het te beroepen was.

"Draai bij," riep kapitein Brookes met een stentorstem. "Ik zal een boot zenden."

"Mr. Slade," ging hij voort, zich tot één van de luitenants richtende, "wilt ge naar dat schip gaan en Mr. Taylor tot elken prijs terugbrengen. Mr. Tregarthen, wilt u Mr. Slade vergezellen?"

In een oogenblik was de boot gestreken en bemand met matrozen, die met sabel en revolver gewapend waren. De luitenant beschikte ook over een pistool, maar Gerald wilde liever ongewapend meegaan.

Toen ze het vreemde schip naderden, zagen ze op de verschansing de krachtige figuren der Duitsche matrozen, die niet van plan schenen hen aan boord te laten komen.

"Werp ons een lijn toe, als ge wilt?" riep Slade.

"Wat komt ge hier doen?" vroeg de gezagvoerder van het vrachtschip.

"We komen den man halen, die van nacht van ons schip gedeserteerd is. We weten, dat ge hem geholpen hebt bij zijn vlucht."

"Hier aan boord komt ge niet," riep de gezagvoerder vastberaden. "Hebt ge onze vlag gezien? Dit schip is Duitsch grondgebied," en hij wees naar den achtersteven, waar de rood, wit en zwarte vlag wapperde.

"Riemen binnen boord!" commandeerde de luitenant en de boot gleed langs de zijde van het schip en de bootsman probeerde zijn haak over de verschansing te slaan. Het glimmende staal van een bijl flikkerde in de zon en het volgende oogenblik viel de ijzeren haak met een stuk van den stok in de boot, gelukkig zonder iemand te treffen.

"Doe dat nog eens, en ik zal laten vuren," schreeuwde Slade, die rood geworden was van ergernis.

Toen boog zich de gezagvoerder van het Duitsche schip over de leuning van de brug en richtte zijn revolver.

"Zeeroovers!" bulderde hij. "Houdt af, of ik schiet."

Hij gaf een onverstaanbaar bevel en toen daalde er een hagelbui van brokken steenkool en stukken ijzer neer op de mannen in de boot, waarvan sommige ernstig werden gekwetst.

Nu was het uit met het geduld van den luitenant: zonder een oogenblik te aarzelen trok hij zijn revolver, richtte snel en haalde den trekker over.

Er kwam geen vuurstraal, geen rook, toen het schot afging, alleen trilde de arm van den luitenant even, maar Tregarthen zag den Duitscher wankelen, de linkerhand aan den rechterschouder brengen en op 't dek vallen, terwijl zijn machtelooze hand het pistool losliet.

"Nu aan boord, mannen!"

Ontsteld door hetgeen ze hun gezagvoerder zagen overkomen en verrast door de geheimzinnige wijze, waarop hij getroffen was, bood de bemanning weinig weerstand en binnen enkele minuten waren de matrozen van Slade meester van het dek van het Duitsche schip.

Nadat Slade een sein gegeven had, kwam er een tweede boot van de Olijftak, waarin zich een aantal matrozen en de dokter bevonden. Toen deze aan boord was, werd eerst de wond van den gezagvoerder onderzocht en die bleek niet gevaarlijk, het was een vleeschwond, het been was niet geraakt. Nadat een verband was aangelegd, werd de gekwetste naar zijn hut gebracht.

"Zeg, Tregarthen," riep Slade, "jij spreekt hun taal; vraag eens aan den eersten stuurman, of hij al zijn volk op het dek wil laten aantreden."

Gerald voldeed aan het verzoek en bracht het bevel over, dat door den Duitscher, die den moed niet had te weigeren, werd opgevolgd.

Zoodra de matrozen op het dek bijeen waren, droeg Slade aan enkele van zijn mannen op, de Afrika — zoo heette het schip — te doorzoeken.

Een nauwkeurig onderzoek leverde echter niets op: er was geen spoor van den vermiste te vinden. De stuurman werd in verhoor genomen, maar ook daardoor kwam men niet verder: zelfs bedreigingen hadden geen uitwerking.

Ten slotte verloor Slade zijn geduld; hij trok zijn revolver en richtte het op het hoofd van den stuurman, terwijl hij Tregarthen verzocht hem mee te deelen, dat Taylor voor den dag moest worden gebracht, dood of levend en wel binnen vijf minuten.



image: 03_wankelen.jpg
[Illustratie: Tregarthen zag den Duitscher wankelen. Pag. 60]

De vastberaden uitdrukking in de oogen van den luitenant deed den stuurman vreezen, dat hij zijn bedreiging zou ten uitvoer brengen en daarom vond hij het raadzaam, zich niet langer te verzetten. Hij gaf een bevel aan twee van zijn mannen, die nu met vier matrozen van Slade in het voorste ruim afdaalden.

Hier werd de deserteur gevonden, verborgen in een ledige tank en ondanks zijn heftig verzet werd hij aan dek gebracht en zonder omslag geboeid en daarna in de boot geplaatst. Daar nu het doel van den tocht bereikt was, keerden de booten naar de Olijftak terug.

"Brengt hem beneden en sluit hem op in zijn hut," beval kapitein Brookes kortaf. "Laat twee man op hem toezien, dat hij de hand niet aan eigen leven slaat. Mr. Tregarthen," voegde hij er bij, "ik dank u voor den dienst, dien ge bij deze gelegenheid bewezen hebt. Ge zult zeker wel behoefte hebben aan wat eten; uw ontbijt staat klaar."

"'t Verwondert me, dat de kapitein zoo goed wist, dat ik nog ontbijten moet," zei Gerald tot zijn vriend Jack, toen ze beiden aan tafel zaten.

"Daar begrijp ik ook niets van," antwoordde Stockton, die op de hoogte was van alle bijzonderheden omtrent den tocht naar de Afrika. "Maar wat me nog meer verwondert, is, dat hij zich ten doel stelt den oorlog uit te roeien. Daarvoor kiest hij al een heel vreemden weg. Het slot zal zijn, dat de Olijftak als een roofschip zal worden aangemerkt en dat wij aan de galg komen."

"We hebben hier zeker met een geval van zeeroof te doen," zei Gerald. "En het zou me niet verwonderen, als binnen een paar weken een internationaal eskader werd uitgezonden om ons te vervolgen."

Terwijl Tregarthen zoo sprak, had kapitein Brookes zonder eenig bedenken de witte vlag laten hijschen op de Olijftak, die snel wegvoer van het Duitsche schip, dat ze hadden aangevallen.








HOOFDSTUK X.

Gereed voor den strijd.

Zes glazen in de voormiddag-wacht. De Olijftak gleed met een snelheid van tien knoopen door het kalme water, terwijl de tropische zon fel brandde op de zonnetent, die over het campagne-dek was uitgespannen.

Alle officieren waren daar in een halven kring gezeten en daarachter stonden de matrozen opgesteld, voor zoover ze niet elders op het schip onmisbaar waren. Er heerschte een stemming van ernst, want er zou recht gesproken worden over Taylor, beschuldigd van desertie en verraad.

"Breng den gevangene voor!" beval de kapitein en een oogenblik later verscheen de beschuldigde onder geleide van twee gewapende matrozen aan dek en werd tegenover zijn rechters geplaatst.

"Mark Taylor," zoo begon luitenant Palmer, die als aanklager optrad, zijn rede, "ge wordt beschuldigd van desertie. Ge hebt uw post en dit schip zonder voorkennis en toestemming van den kapitein verlaten om een schuilplaats te zoeken aan boord van het Duitsche schip de Afrika. Niet tevreden met deze schending van de krijgstucht hebt ge aan den gezagvoerder van genoemd Duitsch vaartuig geheimen verraden, die alleen aan den kapitein van de Olijftak toebehooren. Bekent ge aan deze misdaden schuldig te zijn of niet?"

"Ik ben onschuldig. Ik —"

"Dat is voor het oogenblik genoeg.", viel hem de luitenant in de rede. "Straks zult gij de gelegenheid krijgen, u nader te verklaren."

Eerst werden nog vijf getuigen gehoord, die de beschuldigingen kwamen bevestigen en daarna mocht de beklaagde zich verdedigen.

Hij gaf toe, dat hij het schip had verlaten, zonder daartoe verlof te hebben ontvangen, maar hij ontkende ten stelligste eenig geheim van de Olijftak te hebben verraden aan den gezagvoerder of aan een lid van de bemanning van de Afrika. Hij begon in zuiver Engelsch, maar hoe verder hij kwam, des te meer werd een vreemd accent in zijn uitspraak merkbaar.

"En ten slotte wijs ik er op, dat ik Duitsch onderdaan ben en dus onder bescherming sta van de Duitsche vlag en de Duitsche regeering," verklaarde hij aan het eind van zijn verdediging.

"Als ge inderdaad een Duitscher zijt," bracht de kapitein in het midden, "waarom hebt ge dat dan niet gezegd, toen ge hier aan boord kwaamt en waarom hebt ge dat dan tot nu toe geheim gehouden?"

"Ik ben een Duitscher," herhaalde de gevangene. "Ik heet geen Taylor, maar Schneider. Dat heb ik aan deze heeren verteld." — met een handbeweging duidde hij Gerald en Jack aan. "Ik heb hun gezegd, dat ik Duitsch onderdaan was en dat ik bij de eerste de beste gelegenheid het schip wilde verlaten; zij wisten er dus alles van."

"Waarom hebt ge mij daarvan niet op de hoogte gesteld?" vroeg de kapitein zich richtend tot Gerald.

"De man kwam op een avond zeer opgewonden in mijn hut. Inderdaad vertelde hij toen, dat hij Schneider heette en hij begon een verhaal van bijzonderheden uit zijn vroeger leven en klachten over zijn tegenwoordig bestaan. Wij hebben hem toen aan zijn verstand gebracht, dat hij zich bij u moest vervoegen, als hij grieven had. En toen gaven we hem zijn afscheid."

"Dank u," zei kapitein Brookes en toen vroeg hij aan den beschuldigde: "En kunt u mij ook zeggen, waar zich de beschrijving bevindt van de vervaardiging van onze 15 cM. granaten?"

"In één van de kasten van het laboratorium," antwoordde Schneider, die bij deze vraag nog bleeker was geworden.

"Zoo; en als ik u onder geleide naar het laboratorium zend, kunt u het stuk dan vinden?"

"Als het er niet meer is, dan is het gestolen; misschien hebt u het ergens laten verstoppen?"

"Het is gestolen, Sir," viel de kapitein driftig uit, "en wel door u. Het is gevonden door luitenant Slade in de hut van den gezagvoerder van de Afrika. Wat hebt ge daarop te zeggen?"

Schneider beefde over al zijn leden zoo hevig, dat één van de matrozen hem moest ondersteunen om te maken, dat hij niet op 't dek neerstortte.

"En nu heeren, het vonnis."

"Schuldig aan beide misdaden."

"Mark Taylor, of liever Schneider, ge zijt schuldig bevonden aan desertie en verraad. Wat de eerste misdaad aangaat, moet ik toestemmen, dat ik niet het recht had u te berooven van de bescherming van de Duitsche vlag, omdat u Duitsch onderdaan zijt. Maar daar is niets meer aan te veranderen, ik zal zelf de gevolgen van die daad moeten dragen en dat doe ik heel gerust, want ik vrees zelfs de heele vloot van Duitschland niet. Wat het verraad aangaat, wijs ik erop, dat ge geheel vrijwillig de betrekking van verantwoordelijk officier aan boord van de Olijftak onder mijn commando hebt aangenomen. In iedere gemeenschap is verraad tegen het hoogste gezag strafbaar met den dood en ik beschik over de macht om die hoogste straf aan u te voltrekken. Ik wil echter verzachtende omstandigheden laten gelden: uw misdaad heeft voor ons geen nadeelige gevolgen gehad en de verleiding was sterk, daar ge geheel de beschikking over het stuk hadt, dat ge aan uw landgenoot hebt willen overleveren. Op grond hiervan verander ik de doodstraf in die van eenzame opsluiting gedurende den tijd, waarin de Olijftak dienst doet. Natuurlijk wordt u voldoende lichaamsbeweging toegestaan met het oog op uw gezondheid. — Breng den gevangene weg!"

Onder geleide van twee gewapende matrozen werd Schneider van het campagne-dek gebracht en bij 't afdalen van de ladder ging één van de mannen hem vóór, terwijl de andere hem onmiddellijk volgde.

De gevangene daalde twee sporten van de ladder af, maar keerde zich toen plotseling om en stootte den man, die hem volgde naar beneden. Van de verwarring, die daardoor ontstond, maakte hij gebruik om naar de verschansing te snellen en het volgende oogenblik wierp hij zich met een forschen sprong over boord.

Allen snelden toe, om te zien, hoe het treurspel zou eindigen, maar de ongelukkige man was in de diepte verdwenen en kwam niet meer boven.

"Dat heeft ons ontslagen van heel wat moeilijkheden in de toekomst, en we hebben er eigenlijk ook al last genoeg van gehad," mompelde kapitein Brookes.

Den volgenden dag voer de Olijftak langs de oostkust van Patagonië, zóó dicht, dat duidelijk aan stuurboord de ruwe, kale heuvels van dat onherbergzame land te zien waren.

"Zoo, goeden morgen, Mr. Tregarthen," riep kapitein Brookes, toen Gerald aan dek kwam. Hij sprak met een minzaamheid, die in de laatste dagen ver te zoeken was geweest, maar nu had hij zijn gewone opgewektheid blijkbaar teruggevonden. "Nu denk ik, dat ons schip wel gereed is voor den strijd, tenminste wat de bewapening betreft. Er zullen nog wel gebreken zijn, maar die zullen we wel vinden en verhelpen. Ik ben van plan eens een proef te nemen met de strijdmiddelen van de Olijftak, zonder gebruik te maken van haar electrische kracht. Binnen een uur krijgen we Carlos Rock in zicht — u hebt daar zeker wel eens van gehoord."

"Neen, Sir."

"Carlos Rock is een klein, onbewoond eiland met een omtrek van minder dan een kwart mijl, terwijl de grootste hoogte 600 voet bedraagt. Hoeveel ronden van een 35 cM. kanon zullen noodig zijn, om het te vernietigen, denkt ge?"

"Dat kan ik niet zeggen, sir, maar één treffer zou er al een geducht gat in slaan."

"Als ge mij vergezellen wilt in den commandotoren, kunnen we zien, wat de Olijftak kan uitrichten."

Een hoornsignaal riep alle hens aan dek en binnen een paar minuten was de geheele bemanning bezig schotten en dwarsbalken weg te nemen. Een tweede signaal volgde en toen werd het dek door allen verlaten.

"Dat noemen ze nu, klaar voor het gevecht," dacht Tregarthen, maar voor hij zijn verwondering had uitgedrukt, bracht kapitein Brookes een paar hefbomen in beweging. Geluidloos zakten nu de massief-stalen windschutten met het dek naar omlaag, de schoorsteen verdween en de booten en andere voorwerpen, die zich op 't dek bevonden daalden neer in ruimten, die daarvoor waren aangebracht. Tegelijkertijd werden de waterdichte schotten hermetisch gesloten. Op het geheele bovendek bevond zich nu niets meer; alleen de vier torens, de lichte snelvuur-kanonnen en de zware commando-toren staken er boven uit.

"Hoe vindt ge dat?" vroeg kapitein Brookes, in geestdrift. "Nu zijn we gereed om aanvallen van torpedobooten af te slaan. En kijk nu eens, als ik dezen hefboom in beweging breng."

Nu verdwenen de snelvuurkanonnen onder het pantserdek en zware stalen platen schoven zonder eenig gerucht over de ruimten, waarin ze neerzakten.

"Dit zijn onze voorzorgen. Aan boord van bijna alle moderne slagschepen is de lichte bewapening, die dienen moet om torpedo-aanvallen af te slaan, slecht beschermd. Komt het tot een treffen, dan is het lichte geschut binnen vijf minuten vernietigd. Hier staan de kanonnen veilig en wij kunnen ze gebruiken, zoodra wij ze noodig hebben. Kijk, daar is Carlos Rock."

Gerald keek op en zag een steenen kolossus, die loodrecht uit de zee oprees, gebeukt door de golven, die in witte schuimvlokken uiteenspatten tegen zijn voet.

Intusschen had kapitein Brookes den kwartiermeester bevel gegeven op een afstand van twee mijlen om het eiland heen te varen om zich ervan te kunnen overtuigen, dat het inderdaad geheel onbewoond was. Tien minuten waren voldoende voor het volbrengen van deze rondvaart en in dien tijd zochten de officieren met hun kijkers de treurig verlaten rots af. Geen menschelijk wezen was er te zien; duizenden zeevogels waren de eenige bewoners.

"Let nu op!" zei de kapitein tot Gerald. "Ik kan niet in bijzonderheden treden, maar gij zult wel begrijpen, wat ik bedoel. Alle acht de kanonnen zijn twee aan twee met elkaar verbonden en gereed voor het afvuren van een volle laag. Kom nu hier en kijk door deze opening."

Tregarthen voldeed aan de uitnoodiging en toen haalde kapitein Brookes een hefboom over. Even ging een bijna onmerkbare trilling door het schip en een kleine terugslag werd gevoeld, een dunne, nevelachtige, bruine rook steeg omhoog, maar geluid van kanonschoten werd niet gehoord, alleen het gieren van de projectielen, die met een snelheid van 2500 voet per seconde uit de loop gedreven werden. Het geheele rotseiland werd in een stofwolk gehuld en het doffe gerommel van vallende steenblokken werd gehoord.

"De rots ziet er nu heel anders uit, Sir," riep Gerald uit, toen hij de uitwerking van het geschutvuur door zijn kijker had opgenomen.

"Zoo!" zei de kapitein. "Zou er een schip zijn, dat daartegen bestand is? Maar ga nu beneden eens kijken naar het laden van de stukken, dan zullen we daarna gedurende een halve minuut snelvuur afgeven."

Tregarthen verliet nu den commando-toren langs een stalen wentel-ladder en kwam in de ruimte onder het pantserdek, waar hij bijna de geheele bemanning van het schip bijeen vond; ook de mannen, die de pantsertorens commandeerden. Hij begreep er niets van, dat deze niet op hun post waren.

Matrozen, het bovenlijf geheel bloot, waren bezig met het aanrijden van granaten op kleine kruiwagens uit het magazijn. De projectielen werden in een grooten metalen bak geplaatst, die in verbinding stond met den voorsten toren. Wanneer er zoo twaalf ronden in den bak geplaatst waren, gingen de deuren dicht en daarboven scheen een helder rood licht.

Even ging er een zachte trilling door het schip en dat herhaalde zich tot twaalf maal toe in minder dan vierentwintig seconden. In het volgende oogenblik vlogen de deuren van den bak open en twaalf ledige, zwak rookende cilinders vielen op den vloer; een matroos wierp een emmer water in de ruimte en de nieuwe lading was gereed.

Maar daar schetterde weer een hoornsignaal: "ophouden met vuren" en de officieren gingen aan dek om de uitwerking te zien van het geschutvuur.

"Hoe is dat gegaan?" vroeg kapitein Brookes. "Met uitzondering van drie man en ik zelf, was de geheele bemanning veilig en wel onder het pantserdek. Automatisch laden en vuren, met volkomen zekere trefkans, daarmee zijn we onoverwinnelijk."

"'k Zou zeker niet gaarne aan boord zijn van een schip, dat door een volle laag van uw kanonnen werd getroffen," merkte Gerald op. "Maar als nu gedurende den strijd de richting van een paar kanonnen zich wijzigt, zoodat een deel van het schip in de vuurlijn komt?"

"Daar is rekening mee gehouden. Dan wordt onmiddellijk het verband van den toren, waarin ze zich bevinden met de rest verbroken. Het samenwerken van de vier torens is niet bepaald noodig; ze kunnen ook ieder op zich zelf vuren. Dan neemt dadelijk de kommandant van den toren de leiding van zijn afdeeling op zich. De kans, dat wij ons eigen schip zouden beschadigen, bestaat dus niet."

Hier werd het gesprek gestoord door de komst van een matroos.

"Er is zoo even een draadloos bericht ontvangen Sir," meldde hij en overhandigde, terwijl hij salueerde, een gesloten enveloppe.

Kapitein Brookes opende het couvert en las een paar malen den inhoud, zonder dat zijn gezicht door verandering deed vermoeden, van welken aard de inhoud was. Daarop wendde hij zich tot de officieren, die op het campagnedek tegenwoordig waren.

"Heeren," riep hij uit, "het bericht dat ik daar ontvang, is van de grootste beteekenis. De gezagvoerder van de Afrika heeft gerapporteerd, dat hij aangevallen is door een schip, dat de witte vlag voert en er zijn reeds klachten ingebracht bij den Duitschen gezant te Londen. De Britsche regeering heeft echter onmiddellijk verklaard, dat het ten eenen male onmogelijk was, dat de aanval zou gedaan zijn door een Engelsch oorlogsschip, volgens de beschrijving moest het de Almirante Constant geweest zijn. Ten gevolge van die verklaring hebben de Britsche en de Duitsche regeering een nota aan de andere staten gezonden, waarin dat schip als een roofschip wordt gebrandmerkt, met verzoek het aan te houden, waar daartoe de gelegenheid bestaat. En zoo, mijne heeren, is de Olijftak een boekanier van den nieuwen tijd geworden. Iedere reede en elke haven is voor ons gesloten. Maar dat zal mij niet weerhouden den taak, dien ik mij gesteld heb, te volbrengen. Bij de vervolging, waaraan wij nu blootstaan, zal ik nooit een enkel schot lossen op een Engelsch schip, ik vertrouw dan op de snelheid van de Olijftak om den aanvaller te ontkomen, maar als een schip van een andere mogendheid het waagt ons aan te vallen, dan zal ik het een geduchte waarschuwing geven. En als die niet helpt, dan zullen ze tot hun schade en schande al de kracht gevoelen, van de verdedigingsmiddelen, waarover wij beschikken."








HOOFDSTUK XI.

De strijd met twee vloten.

Zonder eenig ongeval bereikte nu de Olijftak de kust van Chili. De vijandelijkheden tusschen dit land en zijn ouden mededinger Peru, waren uitgebroken, maar uitgezonderd eenige onbeduidende schermutselingen van voorposten aan de grenzen, waren er nog geen gevechten geleverd. Geen van de beide republieken durfde er toe overgaan zijn leger in het vijandelijke gebied te zenden, voor men er zeker van was, dat er van den zeekant geen gevaar was te duchten. Het eerste bedrijf van den strijd moest ter zee worden afgespeeld en iederen dag kon men een ontmoeting van de twee vijandelijke vloten verwachten.

De Olijftak was dadelijk in verbinding gekomen met den agent van kapitein Brookes te Antofagasta aan wien door middel van een draadloos bericht werd opgedragen, aan de Presidenten van Chili en Peru een ultimatum te stellen. Binnen drie dagen moesten de vloten terug keeren in de haven, die ze hadden verlaten, of de Olijftak zou zich genoodzaakt zien, tusschenbeide te komen.

Aan de opdracht werd voldaan: het ultimatum werd aan de Presidenten gesteld en de voornaamste kranten maakten er melding van. Natuurlijk werd toen die vreemde tijding druk besproken en men vroeg elkander, wat voor schip toch eigenlijk die Olijftak was en van welke nationaliteit het was. Niemand kon die vragen beantwoorden en daarom kwam men tot het besluit, dat de heele geschiedenis een verzinsel was van een handigen grappenmaker of van iemand, die zijn verstand kwijt was. De beide Staatshoofden dachten er ook zoo over en wijdden daarom verder niet de minste aandacht aan het ultimatum. Niemand kwam op de gedachte, dat de Olijftak hetzelfde schip kon zijn als de Almirante Constant, die bij Pernambuco de Duitsche vlag beleedigd had en dat was geen wonder ook, want welk vaartuig zou den afstand van Pernambuco naar Valparaiso — 4600 mijlen — binnen vier dagen hebben kunnen afleggen.

In Chili kwam men op de gedachte, dat het ultimatum een list was van Peru om den vijand schrik aan te jagen en zoo koos de Chileensche vloot in alle gerustheid zee.

Dit nieuws werd aan de Olijftak meegedeeld uit Antofagasta en spoedig volgde het bericht dat de Peruaansche vloot de haven van Callao had verlaten, stoomende in zuidelijke richting.

Dadelijk had nu kapitein Brookes zijn plan gemaakt. Hij wilde de Chileensche schepen te gemoet varen, erlangs heen koersen, zoodat hij tusschen de beide vloten in kwam en dan had hij ze in zijn macht.

Ongelukkigerwijze zou het echter anders loopen. Eerst ging alles naar wensch: de vloot van de zuidelijkste republiek kwam in het gezicht en stoomde voorbij, maar inmiddels had de Peruaansche vloot haar koers gewijzigd en voer naar Iquique.

"Daar zijn ze," riep kapitein Brookes op een der volgende dagen tegen het vallen van den avond en hij wees naar een nevelvlek aan den overigens helderen horizon.

"'t Is nu te laat, om vandaag nog iets te ondernemen. Ik zal hun een flinke portie Z-stralen toedienen, zoodat ze gedurende den nacht machteloos zijn. Morgen kunnen we dan de zaak voortzetten."

De Peruaansche vloot, die geen gebruik kon maken van haar licht-installatie en geen zoeklicht kon laten werken, koerste hulpeloos rond en trachtte op goed geluk vooruit te komen in de richting van Iquique. Niemand begreep, hoe het mogelijk was, dat zoo plotseling de werking van alle electrische instrumenten verlamd was en de geheele bemanning verkeerde in zenuwachtige spanning, vreezende voor een aanval van de Chileensche vloot.

Bij het aanbreken van den volgenden dag besloot kapitein Brookes vooreerst den afstand tusschen de Olijftak en de vijandelijke schepen eenige mijlen grooter te maken om zelf geen last te krijgen van de Z-stralen, waarmee hij werkte. Hij gaf dus bevel, den steven te wenden.

Terwijl deze beweging werd uitgevoerd, deed plotseling een vreeselijke ontploffing het vaartuig van het voor- tot het achterschip hevig schudden en aan stuurboord spoot een reusachtige waterzuil omhoog.

"Hemel, een mijn!" riep Gerald uit.

Hij had gelijk. De Peruanen hadden de zee met mijnen bestrooid en bij de wending hadden de stuurboord-schroeven van de Olijftak zulk een gevaarlijk voorwerp geraakt.

De bemanning bleef bedaard, er was geen sprake van een paniek: ieder was dadelijk op zijn post. De timmerman kwam aan dek met de geruststellende verklaring, dat het schip geen water maakte en een machinist berichtte, dat de drie schroeven aan stuurboord vernield waren, zoodat men de motoren had moeten stopzetten. De drie overige, onbeschadigde schroeven konden dus maar alleen werken en de snelheid van het schip was teruggebracht tot vijftien knoopen.

"Daar zullen ze voor boeten!" zei kapitein Brookes volmaakt kalm. "Als het heelemaal dag is, zullen we eens laten zien, waartoe de Olijftak wel in staat is."

De schemering duurde maar kort en toen eenmaal de zon boven de kim stond, zag men duidelijk de Peruaansche vloot op een afstand van zeven mijlen naar het oosten.

Ze bestond uit vier pantserkruisers, de Santa Rosa, Lima, Independencia en de Restauracion, en drie kanonneerbooten. Met de matige snelheid van zoowat veertien knoopen verwijderden zich de schepen in oostelijke richting.

Plotseling echter tot groote verrassing van de bemanning van de Olijftak, wendde de Independencia den steven, zonder twijfel met het doel een aanval te doen. Op drie kabelslengte volgde de Restauracion.

Alles was gedurende den nacht aan boord van de Olijftak gereed gemaakt voor het gevecht, zoodat de matrozen en officieren niets anders te doen hadden dan op de hun aangewezen posten te gaan.



image: 04_ongelukkige.jpg
[Illustratie: Het ongelukkige schip was uit elkaar geslagen. Pag. 77]

"De afstand is niet groot genoeg, om gebruik te kunnen maken van onze ZZ-stralen," zei kapitein Brookes tot Gerald, die zich bij hem in den uitkijktoren bevond. "Ik zal bevel geven tot afzonderlijk vuren uit de verschillende torens."

Met volle kracht kwam de Independencia aanstoomen, zoodat het schuimende water hoog opspatte voor den boeg. Dikke, zwarte rook golfde uit de schoorsteenen en wel vijf roodwitte nationale vlaggen wapperden van de masten.

Eensklaps opende ze het vuur uit een 12 c.M. kanon en een 45 ponder huilde door de lucht. Gerald stond onbeweeglijk bij de nadering van het projectiel, dat recht op den toren afkwam en hij kon er niet toe besluiten de opening in de pantsering te verlaten. Het was niet de eerste maal, dat hij een projectiel met de oogen in zijn loop volgde, maar dan stond hij achter het kanon, waaruit het was afgevuurd; nu was echter de toestand een geheel andere.

Een oogenblik later hoorde hij een vreeselijken slag boven zijn hoofd, gevolgd door een regen van staalsplinters en een dikken, verstikkenden rook.

"De brug is getroffen," zei kapitein Brookes even kalm, alsof hij de meest gewone zaak van de wereld besprak. Even drukte hij op een knop, waardoor het bevel gegeven was, het vuur te openen uit den voorsten toren.

De beide 15 c.M. kanonnen werden tegelijk afgeschoten, zonder dat er eenig geluid werd gehoord. Met wiskundige zekerheid troffen de granaten haar doel en de uitwerking was verschrikkelijk. Het ongelukkige schip was uit elkaar geslagen en toen de zwakke rook geheel was opgetrokken, duidde alleen de beweging in het water aan, waar de kruiser in de golven was verdwenen.

De Restauracion wilde blijkbaar niet eenzelfde lot ondergaan: ze wendde den steven en zocht haar heil in een overhaaste vlucht. Ook de andere kruisers volgden dat voorbeeld en lieten de kanonneerbooten, die niet zoo snel voort konden, aan haar lot over. Kapitein Brookes, die tevreden was met de behaalde overwinning, zag echter van alle vervolging van zijn vijanden af.

"Het ziet er mooi voor ons uit," zei Gerald, toen hij zich weer bij zijn vriend Stockton gevoegd had, "een beschadigd schip en alle havens onherroepelijk voor ons gesloten."

"Zouden ze de schade kunnen herstellen?" vroeg Jack. "En als ze het niet kunnen, is dan de toestand gevaarlijk?"

"Als het er alleen maar om ging, de beschadigde schroeven door andere te vervangen, dan zou het wel in orde komen, doch de assen zijn vernield en dat maakt de zaak bezwaarlijk."

"Laten we ons maar niet bezorgd maken; ik houd me ervan overtuigd, dat kapitein Brookes er wel wat op vinden zal. Maar weet je, waarnaar ik erg benieuwd ben? Hoe het gaan zal, wanneer we worden aangehouden door een Britsch oorlogsschip. Als de kapitein zijn woord houd, dan mag hij geen gebruik maken van zijn verdedigingsmiddelen en als hij wil vluchten, dan worden we stellig ingehaald, nu we drie van onze schroeven kwijt zijn."

"Het is wel te hopen, dat we niet op de proef zullen worden gesteld. Maar heb je de uitwerking gezien van het schot, dat ons straks getroffen heeft. De heele brug is weggerukt, alsof hij van bordpapier vervaardigd was. Het stuurstoel is daardoor geheel vernietigd en we zijn dus voor het besturen van het schip aangewezen op de inrichting in den commando-toren, totdat de schade zal hersteld zijn. Maar laten we wat uit den weg gaan: daar komt kapitein Brookes."

De kapitein ging voorbij, maar hij was zoo in zijn gedachten verdiept, dat hij de twee vrienden niet opmerkte. Het was stellig een moeilijk vraagstuk, dat zijn geest vervulde en dat hij wilde gaan uitwerken in de rustige eenzaamheid van zijn hut.

"Hoe is de koers, Mr. Slade?" vroeg Gerald aan den officier van de wacht.

"We zullen spoedig een aanval doen op de Chileensche vloot."

"Weer een vuurgevecht?"

"Daar kan ik niets van zeggen."

Al heel gauw kreeg men nu den nieuwen vijand in zicht. Terstond werd de aanval begonnen en gevolgd door een zeer gemakkelijke overwinning, die geen menschenlevens kostte. Door middel van de Z. stralen werd de vijandelijke vloot machteloos gemaakt en daarop zond men een bericht naar het vlaggeschip van admiraal Zaetos, waardoor deze op de hoogte kwam van den ondergang van de Independencia. De geschiedenis van de Olijftak was dus geen fabeltje en de Chileensche vlootvoogd stemde er in toe, terug te keeren naar Iquique om nieuwe bevelen aan den President te vragen. Zoo was dus de Olijftak meester van de zee.

"En nu zullen we onze schade gaan herstellen," zei kapitein Brookes vroolijk. "Zijt ge bekend met de haven van Talcahuano, Mr. Tregarthen?"

"Neen, Sir."

"Jammer genoeg, want geen van mijn officieren is er ooit geweest, en toch moeten we er binnenvallen, want er is een droogdok, het eenige aan de westkust van Zuid-Amerika, dat groot genoeg is, om ons schip op te nemen. En of ze er in zin hebben of niet, ik ben van plan daar de Olijftak weer geheel zeewaardig te laten maken."

Vroeg in den volgenden morgen kwam de haven van Talcahuano in zicht. Kapitein Brookes begon met de stad te isoleeren, door met de Z. stralen alle telegraphische verbindingen te verstoren. Buiten de haven bevond zich ook een klein koopvaardijschip en de kapitein liet den gezagvoerder daarvan bij zich aan boord komen en verzocht hem als loods dienst te doen om de Olijftak binnen te brengen.

"Dank u wel, senor, dat durf ik niet!" riep de man doodelijk verschrikt. "De havenmond ligt vol mijnen; daarom ben ik ook buitengaats gebleven."

"Zijt ge daar zeker van?"

"Ja, senor."

"Nu heeren, ge hoort, wat de man zegt," vervolgde kapitein Brookes, zich tot zijn officieren wendend. "Wat moet er gebeuren?"

"We laten de beslissing geheel aan u over, Sir," antwoordde luitenant Sinclair.

"Dat had ik wel verwacht. En nu, senor, aan het roer, we gaan vooruit, of er één of vijftig mijnen liggen, voor zonsondergang moeten we in het droogdok zijn. Mr. Palmer, maak de duikboot gereed."








HOOFDSTUK XII.

Door het mijnenveld.

Toen Gerald dit bevel hoorde, maakte zich een eigenaardige gewaarwording van hem meester. 't Was een verrassing voor hem, dat de Olijftak ook zulk een krachtig wapen bezat, maar die bevreemding werd geheel overstemd door de onstuimige begeerten om aan de avontuurlijke tocht van zoo'n vaartuig deel te nemen.

Maanden geleden reeds had hij zich opgegeven voor den dienst aan boord van een onderzeeër en hij was op de lijst van vrijwilligers geplaatst, maar zijn hoop, om aan de beurt te komen, was nog niet verwezenlijkt.

"Mag ik Mr. Palmer vergezellen, Sir?" vroeg hij.

"'k Denk niet, dat het gaan zal. Dit is alleen werk voor geoefende mannen."

Gerald voelde zich heel onaangenaam getroffen door de weigering, maar gewend, zich te schikken naar de bevelen van zijn meerderen, liet hij niets van zijn teleurstelling blijken.

De Olijftak bevond zich nu op ongeveer twee mijlen van den ingang van de haven, die aan weerszijden beschermd werd door steenen forten en aarden werken, waarboven de Chileensche vlag wapperde; rood, wit en blauw met een witte ster in den rechter bovenhoek. Daar achter zag men de stad en aan den horizon in een blauwig waas de Andes, waarvan de besneeuwde toppen zich verhieven tot een hoogte van 1400 voet.

"Denkt ge, dat ze zullen vuren, Mr. Sinclair?" vroeg kapitein Brookes, wijzende naar de forten.

"Daar ben ik niet bang voor, Sir; ze zullen het wel op de mijnen laten aankomen. Sedert den laatsten oorlog hebben ze hier den grootsten eerbied voor pantserschepen en ze zullen zich tweemaal bedenken, vóór ze zich aan een artillerie-duel wagen."

"Goed, daar zullen we dan op rekenen. Zijn uw mannen klaar, Mr. Palmer?"

"Ja, Sir."

"Denk er dan om, dat we vóór zonsondergang in het dok moeten zijn. — Wat ik zeggen wil, Mr. Tregarthen, hebt ge wel eens deelgenomen aan oefeningen in sluipgevechten?"

"Dikwijls, Sir, toen ik diende aan boord van de Vernon."

"Dan kunt ge toch Mr. Palmer vergezellen."

In gezelschap van Stockton, wien het speet niet in de gevaren te kunnen deelen, nu zijn vriend aan de expeditie zou deelnemen, volgde Gerald den luitenant en een twaalftal manschappen naar het middendek.

Ongeveer midscheeps bevond zich daar een ovale, stalen kast, die drie voet boven het dek uitstak. Een van de mannen schoof een zwaren grendel weg, drukte op een knop en langzaam draaide het reusachtige deksel om zijn scharnieren omhoog.

Nu werd er een tweede kast zichtbaar, in vorm gelijk aan de buitenste, maar iets kleiner; dat was de toren van de duikboot.

Het deksel van den toren werd ook geopend en vijf van de matrozen daalden af in het kleine vaartuig. Palmer noodigde Gerald uit, hem voor te gaan en met een snel handgebaar nam deze stilzwijgend afscheid van zijn vriend Stockton.

Palmer volgde en voor de toren gesloten was, zag Stockton bij het heldere schijnsel van electrisch licht een samenstel van allerlei machines.

"Ga wat op zij, als u wilt, Sir!" zei een van de mannen, die op het dek waren achtergebleven.

Het deksel van de buitenste kast daalde neer, de grendel werd zorgvuldig dichtgeschoven, en Stockton hoorde een zacht geruisch van instroomend water.

"Nu zijn ze weg, Sir," vervolgde de matroos van daar even. "Als u naar het dek gaat, kunt u misschien iets zien, van hetgeen ze gaan uitvoeren."

Stockton volgde dien raad op en vond bij den commando-toren een aantal officieren bijeen. Met belangstelling volgden ze den loop van de periscoop, die zich langzaam voortbewoog aan de oppervlakte van het water. Duidelijk teekende zij den weg af, dien de duikboot volgde, recht op den havenmond toe.

Plotseling werd een waterkolom tot een hoogte van 50 voet opgeworpen. Stockton slaakte onwillekeurig een kreet van schrik, want hij dacht niet anders of de boot was in botsing gekomen met een van de verschrikkelijke mijnen.

Een minuut van angstige spanning ging voorbij. Kapitein Brookes staarde donker voor zich uit: de periscoop was verdwenen.

Weer spoot een machtige waterstraal omhoog en de angst uit de blikken der toeschouwers verdween. Viermalen nog herhaalde zich hetzelfde schouwspel kort achter elkaar en daarna gebeurde er niets meer, en de onzekerheid over het lot van hun onverschrokken kameraden deed de mannen bij den toren in bange verwachting de kijkers richten op den ingang van de haven. En eensklaps, op een kabellengte afstand van de Olijftak, verscheen de grijze romp van de duikboot aan de oppervlakte. Zij wilde blijkbaar door haar verschijning alleen haar behouden terugkeer aankondigen, want dadelijk verdween ze weer in de golven en gleed onder de kiel van het moederschip.

Een half uur later kwam haar bemanning aan dek van de Olijftak.

"Alles is in orde, Sir," meldde luitenant Palmer, "alle mijnen zijn gesprongen, zes in het geheel."

"Zeer goed," antwoordde kapitein Brookes en in den klank van die twee woorden uitte zich duidelijk zijn groote tevredenheid over de houding van de bemanning van de duikboot.

"We zullen over een uur de haven binnenvaren, want dan staat er voldoende water volgens de inlichtingen van onzen loods. Ik ga zoolang naar beneden. Wilt u mij dadelijk bericht zenden, als er iets bijzonders gebeurt, Mr. Sinclair?"

"En hoe is het gegaan, oude jongen?" vroeg Stockton, toen de twee vrienden hun hut hadden opgezocht.

"Prachtig!" antwoordde Gerald met geestdrift. "Deze duikboot is een meesterstuk. Zij was het geheimzinnige toestel, waarvan de kapitein sprak, toen we de Marconi-kamer bezochten. Ik geloof wel, dat ik de inrichting begrijp. Ze is ongeveer 30 voet lang en 8 voet breed en ze bevindt zich in een holte onder in ons schip, die juist groot genoeg is, om de bovenste helft van de duikboot te bevatten, zoodat de onderste helft een voortzetting van de kiel van de Olijftak vormt. Je hebt gezien, hoe we in de duikboot afdaalden, nietwaar?"

"Ja, door een luik in het middendek, dat hermetisch gesloten kan warden en door een dergelijk luik in den toren van de duikboot."

"Nu, toen ik in het kleine vaartuig was afgedaald, merkte ik dadelijk op, dat het werd voortbewogen door electrische motoren, van naar schatting 35 P.K. In het voorste gedeelte bevond zich een buis, van 10 cM. doorsnede, die twintig kleine torpedos kon bevatten. Ik merkte op, dat onze boot door middel van waterballast tot zinken werd gebracht."

"Zoodra alle mannen aan boord waren, opende Palmer een klep, en ik zag een bleek, groen licht schijnen door het glas van den toren, waaruit bleek, dat we vrij gekomen waren van de kiel van de Olijftak. We daalden tot 80 voet diepte, tot dicht bij den zeebodem, zooals bleek uit het troebele aanzicht van het water, waarin door de kracht van de eb heel wat slib werd meegevoerd. Toen we ons op eenigen afstand van de Olijftak bevonden, werden de motoren stopgezet en luitenant Palmer heesch de periscoop."

"Weet ge hoe een mijn eruit ziet?" vroeg hij mij. En toen ik daarop bevestigend antwoordde, verzocht hij mij in den toren plaats te nemen en uit te kijken. Hij zou den loop van het schip bepalen door middel van den periscoop.

Hij daalde een stalen laddertje af en nam plaats voor een tafel, die met gepolijst zilver was bekleed. Deze spiegel gaf een scherp en zuiver beeld te zien van den horizon, zooals die zich voordeed aan de wateroppervlakte.

"Onze vaart bedroeg zes knoopen, maar de kracht van de eb liet zich geducht voelen, zoodat we slechts vorderden met een snelheid van drie knoopen. Deze matige voortgang had meteen het voordeel, dat we nu, zoodra er een hinderpaal in den weg kwam, naar de oppervlakte konden stijgen."

"En hoe ver kon-je wel omhoog zien?"

"Zoowat 100 voet, want het water was zeer doorschijnend door het heldere zonlicht. Als het donker weer geweest was, zouden we gebruik hebben kunnen maken van een krachtig zoeklicht, dat we aan boord hadden."

"Op eens kreeg ik een tonvormig voorwerp in het oog, voorzien van een anker, dat er met een kabel aan verbonden was, waardoor het geheel deed denken aan een reusachtigen paddestoel. Ik waarschuwde Palmer, die dadelijk bevel gaf de motoren stop te zetten. De torpedo's werden weggeschoten op dezelfde wijze als hier aan boord het geschut wordt afgevuurd. Ik zag, hoe het slanke, als een visch gevormde projectiel de buis verliet en zich voortbewoog in de richting van de mijn. Het schot miste: de torpedo ging rakelings langs het doel, zeker doordat dit zoo klein was en niet stil lag.

"Het tweede schot was beter gericht en al konden we de ontploffing van de mijn niet hooren, ze was duidelijk vast te stellen door de hevige schommeling van onze duikboot.

"We herhaalden onzen torpedo-aanval op de mijnen eenige malen, tot we ons in de haven bevonden. Aan de oevers zag het zwart van de menschen, die kwamen kijken naar het vreemde slagschip, dat voor de stad verschenen was."

"En is het nu zeker, dat alle mijnen vernietigd zijn?"

"Stellig, we hebben het vaarwater, dat naar de haven leidt, nauwkeurig afgezocht en er was niets meer te vinden. Maar laten we nu weer aan dek gaan, daar is zeker meer te beleven dan hier."

Op het voorschip troffen ze den Chileenschen schipper aan, die met behulp van luitenant Sinclair, die goed thuis was in het Spaansch, de richting aangaf, die het schip volgen moest. De luitenant bracht de bevelen van den loods over aan den kwartiermeester, die zich in den commando-toren bevond om den Olijftak te besturen.

Langzaam bewoog zich het reusachtige slagschip voort door het ondiepe vaarwater, klaar voor het gevecht met het oog op mogelijken tegenstand van de forten. Dat men daar echter niet aan strijd dacht, bleek duidelijk, toen een eerbiedige groet werd gebracht door het neerhalen van de vlaggen, welke plichtpleging onmiddellijk op dezelfde wijze door de Olijftak werd beantwoord.

"Mr. Sinclair," zei nu kapitein Brookes, "laat een van de booten strijken en bemannen. Ga aan wal en overhandig dit schrijven aan het stadsbestuur. Met uw kennis van het Spaansch, zult u goede diensten kunnen bewijzen, wanneer ze den inhoud niet verstaan. Ik heb erin meegedeeld, wat we verlangen en tevens de verklaring afgelegd, dat we alle onkosten tot den laatsten penning eerlijk zullen betalen. U hebt dan meteen gelegenheid te vertellen, hoe de zaken tusschen de beide republieken staan en welk aandeel wij hebben gehad in den strijd."

Een uur later keerde luitenant Sinclair terug met het bericht, dat het verzoek van kapitein Brookes was ingewilligd en dat het schip dadelijk in het dok kon gaan. Ook deelde hij mede, dat de alcalde en de commandant van de stad voornemens waren een plechtig bezoek aan boord te komen brengen.

"Prachtig," zei kapitein Brookes, "het kan niet beter. Die twee heeren zullen we hier houden als gijzelaars, zoolang we in het dok liggen."

Zonder verdere avonturen bereikte de Olijftak het dok. Het water werd uitgepompt en zooals de kapitein voorspeld had: vóór zonsondergang was alles in orde.








HOOFDSTUK XIII.

In een hinderlaag gevallen.

Het vreemde schip in het dok trok zeer de aandacht van de bewoners van Talcahuano. Burgers en soldaten kwamen kijken naar den geheimzinnigen kruiser; ze toonden groote nieuwsgierigheid, maar er was niets te merken van kwaadwillige bedoelingen.

Niettemin waren alle voorzorgen genomen om het schip tegen elken overval te beveiligen. Twee van de kanonnen waren op het tolkantoor gericht, en de andere bestreken het tuighuis, de forten en verschillende openbare gebouwen in de stad. Een afdeeling matrozen was onder luitenant Sinclair geland en had het telegraafkantoor bezet om te verhinderen, dat er berichten omtrent het verblijf van de Olijftak werden verzonden, want de Z.-stralen konden nu geen dienst doen.

"Er nadert een sloep met officieren, Sir," meldde de officier van de wacht, juist toen men zich gereed maakte om aan tafel te gaan.

"Heel goed, laat dan de eerewacht aantreden. Heeren," zei de kapitein, "we zullen nog een oogenblik moeten wachten."

Hij begaf zich naar zijn hut, om zich in groot tenue te kleeden, welk voorbeeld door de andere officieren gevolgd werd.

Toen Gerald op het campagne-dek kwam, vond hij daar de eerewacht reeds aangetreden en hij zag aan den wal op de kade een troepenafdeeling met een muziekkorps opgesteld. De Chileensche soldaten waren blanken, kleurlingen en negers; ze droegen blauwe uniformen met rood uitgemonsterd en versierd met witte tressen, terwijl de shako's met glimmend metaal en een pluim waren opgetuigd.

De stadscommandant, die vergezeld was door den alcalde en een staf van officieren in prachtige uniformen, wachtte aan de valreep, tot de kapitein van de Olijftak zich op het dek zou vertoonen en zoodra dit gebeurde, presenteerden de soldaten op de kade het geweer en maakte het muziekkorps zich gereed te beginnen.

"'k Ben benieuwd, welk lied ze te onzer eere zullen spelen," merkte Gerald op.

"'k Zou 't ook niet weten te zeggen, want we behooren tot geen nationaliteit en dus kunnen ze niet ——."

Stockton kon zijn zin niet afmaken, want de muziek zette in en krachtig klonk het Engelsche volkslied, terwijl de Chileensche officieren zich aan boord begaven. Toen na het Engelsche ook het Chileensche volkslied was ten gehoore gebracht, volgde de begroeting van de vreemde gasten door de officieren van de Olijftak. Daarna begaven allen zich naar de groote kajuit en men zette zich aan den welvoorzienen disch.

Ondanks de moeilijkheid, dat men elkanders taal niet verstond, heerschte er toch een opgewekte stemming aan tafel. Men behielp zich, als 't noodig was, met gebaren en Sinclair maakte zich verdienstelijk als tolk. Dat was geen prettig werk, want het werd nog bemoeilijkt door het geraas, dat de werklieden maakten, die onmiddellijk met het herstellen van het schip waren begonnen.

Aan het dessert kwam de Chileensche overste, die een langen, prachtigen, Spaanschen naam droeg, tot de ontdekking, dat hij een vergissing had begaan. Tot op dat oogenblik had hij gedacht, dat de Olijftak een Engelsch oorlogsschip was, al voerde ze ook de groenwitte vlag aan den mast. En nu had kapitein Brookes hem op dat punt uit den droom geholpen.

"Ja, overste De Silva, volgens het zeerecht van de voornaamste Europeesche staten is dit schip een roofschip."

"Zijt ge een zeeroover?" stamelde de onthutste krijgsman. "En wat zijt ge dan van plan? Komt ge onze goede stad een schatting opleggen?"

"Geenszins, senor," antwoordde kapitein Brookes. "Onze bedoelingen ten opzichte van Talcahuano zijn vredelievend en oprecht. Zooals ik reeds gezegd heb, al wat we vragen, zullen we eerlijk tot den laatsten penning betalen en zoodra de herstellingen aan ons schip zijn afgeloopen, kiezen we weer zee. Intusschen moet ik u en den geëerden alcalde voorstellen, als mijn gasten hier te blijven, tot het oogenblik van ons vertrek."

"Wat, ge wilt ons hier gevangen houden? Maar dat is ongehoord!"

"Zoo moet ge het niet opvatten," antwoordde kapitein Brookes hoffelijk. "Ge zijt mijn hooggeachte gasten. Mijn eigen veiligheid maakt het noodig, u hier te houden als gijzelaars voor de vriendschappelijke houding van de bevolking van de stad."

Toen de overste inzag, dat tegenstand niet zou baten, schikte hij zich in zijn lot, te gemakkelijker, omdat hij wel op een goede behandeling aan boord meende te kunnen rekenen. Hem en den alcalde werden de vertrekken van kapitein Brookes zelf als tijdelijke verblijfplaats aangewezen.

Nadat deze zaak in orde was en de andere Chileensche officieren van boord waren gegaan, nam de kapitein alle verdere maatregelen, die de veiligheid van zijn schip vereischten.

Hij liet door een afdeeling van zijn manschappen het spoorweg-station bezetten en verbood het vertrek van treinen. Hij wilde de stad van het verkeer met de buitenwereld afsluiten, zoolang hij er zich ophield, maar dat gelukte hem niet volkomen. De vertrekkende treinen kon hij ophouden, maar hij beschikte niet over genoeg manschappen om alle uitgangen van de stad te bezetten en zoo kon hij niet verhinderen, dat men zich naar Lota, een kolenstation op ongeveer twintig mijlen van Talcahuano begaf, om vandaar telegraphisch het bericht te verspreiden van de voorvallen in de laatste haven. Dat zou echter tijd kosten en daardoor had hij een voorsprong, die hem misschien in staat zou stellen zijn schip zonder stoornis weer in orde te krijgen.

Er werd hard gewerkt en de schade aan het schip was niet van zoo groote beteekenis, als men eerst had gedacht en daardoor was men er op den avond van den tweeden dag mee klaar en was alles in gereedheid gebracht om de Olijftak bij 't aanbreken van den volgenden dag weer uit het dok te brengen.

De goede gang van zaken verwekte een vroolijke stemming aan boord, die zich ook uitte aan de officierstafel, waar de vreemde gasten mee aanzaten.

"En weet ge nu ook al, Mr. Palmer, dat uw gevaarlijk werk om het mijnenveld op te ruimen, onnoodig was?" vroeg kapitein Brookes.

"Onnoodig, Sir?" riep de verbaasde luitenant. "Hoe dat, Sir, waren het dan soms doode mijnen?"

"Neen, doode mijnen waren het niet, maar wel electro-mechanische. En nu hadden, zooals de overste mij meedeelde, onze Z-stralen de ontploffingsinrichting buiten werking gesteld. Het is dom, dat ik die mogelijkheid niet heb verondersteld, maar ik heb er geen oogenblik aan getwijfeld, dat het contact-mijnen waren."

Tegen het einde van den maaltijd, verzocht de kapitein stilte en richtte het woord tot zijn gasten.

"En nu, overste, moet ik nog eens mijn verontschuldiging uitspreken voor mijn optreden tegenover u en den alcalde. Als alles goed gaat, zullen we morgenochtend van elkander scheiden en ik wilde u verzoeken, mij voor dien tijd een opgave te doen toekomen van alle onkosten, die wij hebben te betalen. En bovendien zult u mij verplichten door dit kleine geschenk van mij aan te nemen, als een bewijs van mijn achting en het te willen bewaren als een herinnering aan uw onvrijwillig verblijf aan boord van de Olijftak."

Dit zeggende overhandigde hij den overste, met een buiging, zóó sierlijk, dat geen Spaansche grande die zou verbeterd hebben, een fijn lederen étui. In het sierlijke doosje lag een prachtig Engelsch uurwerk in gouden kast, waarop een gouden olijftakje, rijk met diamanten versierd, was aangebracht. Dit zoo kostbare en geheel onverwachte geschenk bracht den overste in verwarring, zoodat hij niet dadelijk een passend woord vond om zijn blijde verrassing te uiten.

Den alcalde bood kapitein Brookes een juweelen gesp aan voor zijn sjerp, waarop ook het gouden olijftakje was bevestigd. Het was aan geen twijfel onderhevig, of de beide heeren waren zeer in hun schik met de geschenken en te oordeelen naar hun dankbetuigingen, zouden ze er geen bezwaar tegen hebben gehad, als er iederen dag zoo'n vreemd schip de haven binnenviel.

De wisseling van beleefdheden tusschen gastheer en gasten werd eensklaps ruw gestoord.

De officier van de wacht kwam, bleek van opwinding, de kajuit binnenstormen, "We zijn in een hinderlaag gevallen, Sir!" riep hij uit.

"Er ligt een Engelsch eskader voor de haven, dat zijn zoeklichten op ons gericht heeft. Zoo even kwam er een sein van het vlaggeschip, waarbij onze onvoorwaardelijke overgave tegen morgenochtend geëischt wordt."








HOOFDSTUK XIV.

Door de spitsroeden.

"Blijf bedaard, Mr. Sinclair," zei kapitein Brookes, "we moeten onze gasten niet verontrusten. Sein als antwoord, dat we het signaal begrepen hebben; meer niet. En bericht mij zoo meteen, wanneer precies het schip het dok zal kunnen verlaten."

Toen de luitenant vertrokken was, wendde de kapitein zich tot zijn officieren.

"Dit is een onaangename geschiedenis, mijne heeren, maar we moeten nu eenmaal voorbereid zijn op dergelijke onverwachte ontmoetingen. Ik had in geen geval een Engelsch eskader in deze wateren verwacht en er moet zonder twijfel een telegraphisch bericht uit Lota of Coronel verzonden zijn om de Engelsche vloot op onze aanwezigheid hier opmerkzaam te maken. In alle gevalle zijn ze er wel vlug bij geweest."

"En wat denkt ge nu te doen, Sir?" vroeg luitenant Slade

"We zullen probeeren ongemerkt uit de haven te komen. Mr. Tregarthen," voegde hij er bij, "ik zal me houden aan de belofte, die ik u gedaan heb en wat nog meer zegt, ik heb me voorgenomen geen enkele vijandige daad tegen de Engelschen te verrichten. Ik zou u aanraden, een rapport te schrijven van uw avonturen; als ze ons morgenochtend een boot willen zenden, hebt u dan een prachtige gelegenheid, om het aan de Admiraliteit te doen toekomen."

"Het is al klaar, Sir," antwoordde Gerald. "Wilt u het soms inzien?"

"Neen, volstrekt niet. Ik heb het grootste vertrouwen in uw eerlijkheid en ik zou het een beleediging voor u achten, wanneer ik mij van uw correspondentie op de hoogte wilde stellen."

"Daar kan ik niets tegen inbrengen ——."

"Goed laten we dan verder van deze zaak zwijgen. Ha, daar is Sinclair!"

"Uw bevel is uitgevoerd. — Het schip is te middernacht gereed om het dok te verlaten," meldde de officier van de wacht.

"Very good — carry on," was het stereotype antwoord.

En toen begaf de kapitein zich weer naar de groote kajuit, waar het gezelschap nog langen tijd rustig en gezellig bijeen bleef.

Eerst omstreeks elf uur gaf de kapitein het sein om op te breken en begaven de officieren zich aan dek.

De krachtige lichtbundels van de zoeklichten van het insluitings-eskader speelden onophoudelijk op de stad en de haven. Naar het aantal van die stralenbundels te oordeelen, waren er vier schepen, maar omtrent grootte en bewapening kon men door de duisternis niets te weten komen.

Ondanks de zelfbewuste houding van kapitein Brookes, heerschte er toch aan boord onder officieren en manschappen een gedrukte stemming. Iedereen zag heel goed in, dat 't welhaast onmogelijk zou zijn aan de Engelsche schepen te ontkomen, zonder geweld te gebruiken.

Precies te middernacht kondigde het geluid van instroomend water aan, dat de sluizen, die de tunnels afsloten, waren opengezet en drie kwartier later lag het schip, geheel gereed om zee te kiezen, midden in de haven.

De overste De Silva en de alcalde waren aan wal gebracht, alle onkosten en verteringen waren betaald en voorzien van den noodigen voorraad levensmiddelen en drinkwater, schommelde de Olijftak zachtjes aan de ankerkabels in afwachting van het aanbreken van den dag.

"Kent ge de schepen daarginds Mr. Tregarthen?" vroeg kapitein Brookes, toen de zonneschijf zich liet zien boven de bergruggen van de Andes.

"Ja, Sir; het vlaggeschip is de Niobe, een gepantserde kruiser; de andere zijn de Melampus, de Cambrian en de Amethyst."

"Alle vier van een verouderd type, ze zijn niet veel meer waard," merkte kapitein Brookes op. "Ze zijn nog net geschikt voor den gewonen dienst, voor vlagvertoon maar als 't op vechten aan zou komen, zou 't er slecht voor deze schepen uitzien. 't Is tenminste gelukkig, dat ik niet van plan ben van onze krachten gebruik te maken. 't Is me echter een raadsel, hoe de commandant er toe gekomen is met zulke schepen een aanval te willen doen op de Olijftak. De man moet gek zijn, of hij weet niet, over welke strijdmiddelen wij beschikken."

"Moet men gek zijn, als men een bevel van zijn meerderen opvolgt?" vroeg Gerald rustig.

"In sommige gevallen wel, en hier had de commandant zich stellig moeten verzetten tegen zulk een onmogelijke opdracht. — Maar, daar is een boot."

Werkelijk naderde een stoompinas, die de witte vlag voerde, de haven.

"Laat de groote valreep neer," commandeerde de officier van de wacht.

"Verzoek den officier in mijn hut te komen," zei kapitein Brookes, terwijl hij zich gereed maakte, het campagne-dek te verlaten.

De pinas draaide bij en een luitenant in groot tenue, vergezeld door een onderluitenant, kwam aan boord. Onberispelijk, maar een beetje onwillig, beantwoordde hij den militairen groet, die hem werd gebracht.

"Duivels, Tregarthen, wat voer jij hier uit?" riep de Britsche officier in de uiterste verbazing. — "Zeg eens, je kent me toch nog wel?"

"Dat zou ik denken, Blake."

"Maar beste kerel, hoe kom jij nu hier in burgerkleeren onder zeeroovers?"

"Buiten mijn schuld," antwoordde Gerald. "Eigenlijk ben ik hier een gevangene, maar alleen in naam. En dan heb ik op het oogenblik verlof, maar ik twijfel er wel aan, of ik binnen drieëntwintig dagen weer aan boord van de Calder zal kunnen zijn."

"Daar behoef je niet bang voor te zijn; we zullen je spoedig je vrijheid weer teruggeven."

"Daar ben ik nog zoo zeker niet van. Ik zou je nog heel veel over mijn lotgevallen kunnen meedeelen, maar hier is een brief, daar staat de heele geschiedenis in verhaald. Ga nu naar den kapitein, die je in zijn hut wacht."

Dit zeggende, overhandigde Gerald den luitenant het schrijven, dat hij had gereed gemaakt en zocht toen weer zijn vriend Stockton op, die met gemengde gevoelens stond te kijken naar de pinas van de Niobe, die langszijde lag.

Binnen het kwartier verscheen de Britsche luitenant weer met kapitein Brookes op het campagnedek. Na een kort afscheid begaf hij zich aan boord van de pinas, die met volle kracht terugstoomde naar de Niobe.

Kapitein Brookes verzamelde zijn officieren om zich heen en sprak: "Mijne heeren, gij hebt het recht, geheel op de hoogte te zijn van den waren stand van zaken. Ik heb er op gewezen, dat ik nimmer vijandig ben opgetreden tegen de Britsche regeering, alleen van mijn handelwijze ten opzichte van Mr. Tregarthen en Mr. Stockton zou ze verantwoording kunnen vorderen. Daarenboven heb ik mijn twijfel uitgesproken, of de commandant van het eskader wel het recht heeft, de overgave van ons schip te eischen. Bij het volvoeren van de taak, die ik mij zelf gesteld heb, ben ik ongelukkiger wijze verplicht geweest, krasse maatregelen te nemen tegenover de Afrika, maar dat is een zaak, die alleen de Duitsche overheid en mij aangaat. Op dien grond heb ik protest aangeteekend tegen de handelwijze van den commandant."

Een uur later keerde de pinas terug en de luitenant bracht een mondelinge boodschap van den commandant. Deze verklaarde, dat hij hier was om een bevel uit te voeren en niet om te twisten over het al of niet rechtmatig zijn van de opdracht. Wel was hij bereid, het protest van den kapitein bij de Admiraliteit te steunen, indien de overgave van het schip onmiddellijk plaats had.

De boodschap was door den luitenant uitgesproken ten aanhoore van alle officieren, in de hoop, dat ze op deze den gewenschten indruk zou maken.

Kapitein Brookes fronste de wenkbrauwen en zijn donkere oogen flikkerden onheilspellend.

"Ga heen, Sir!" bulderde hij. "Zeg aan uw commandant, dat ik zijn eischen niet zal inwilligen. Hier ligt de Olijftak. Als hij haar hebben wil, laat hij ze dan komen halen."

Een goedkeurend gemompel klonk in den kring der officieren en de Britsche luitenant begreep, dat hem niets overschoot, dan naar zijn schip terug te keeren.

"Ik begin berouw te krijgen over de belofte, die ik u heb gedaan, Mr. Tregarthen," zei de kapitein. "Maar in ieder geval zal ik woordhouden. Voor het oogenblik hebben we niets te vreezen, want ze zullen ons nooit in de haven durven aanvallen zonder machtiging van de Chileensche regeering. Vóór die verkregen is, hoop ik weg te kunnen komen in de duisternis, als een krachtige wind van de zeezijde onze aanvallers noodzaakt het ruime sop te kiezen."

Den geheelen dag en den volgenden nacht viel er niets van belang voor en kwam er niet de minste verandering in den toestand. Scherp hielden de schepen van het Britsche eskader de Olijftak in het oog. Maar toen het weer dag werd, bood de haven en de zee een geheel ander schouwspel dan de vorige, zonnige dagen. De wind was gedraaid en nam snel in kracht en hevigheid toe.

Wind en water beukten de kust en hoog op sloegen de schuimende golven van de branding. De hemel was grauw en onophoudelijk kletterden regenvlagen neer. De Engelsche schepen kregen het hard te verantwoorden en als ze geen gevaar wilden loopen te stranden, moesten ze wel zeewaarts stoomen, toen tegen den middag de storm in kracht toenam en de golven steeds hooger werden opgezweept. Toch gaven ze hun plan niet op en toen het donker werd, wierpen ze de bundels van hun zoeklichten weer over de haven van Talcahuano.

Kapitein Brookes begreep wel, dat hij aan geen poging tot ontsnappen kon denken, zoolang de vijand hem op deze wijze in het oog kon houden. Daarom besloot hij er een einde aan te maken en wendde zich tot Tregarthen met de vraag: "Hoe denkt ge er over, Mr. Tregarthen, verbiedt onze overeenkomst me ook, gebruik te maken van de Z.-stralen tegen de Engelsche schepen?"

Gerald wist niet dadelijk, wat hij antwoorden zou. Van een vijandelijke daad kon men eigenlijk in dit geval niet spreken, want er werd geen blijvende schade aangericht: noch de bemanning, noch de schepen hebben ervan te lijden.

"Ge schijnt er even als ik over te denken," vervolgde de kapitein, "en we zullen het dus maar wagen."

Hij gaf bevel, alles gereed te maken voor het vertrek en spoedde zich daarop naar den toren.

Wat hij ging uitvoeren was een wanhoopsdaad, dat zag hij wel in, toen hij zijn blik liet weiden over de kokende zee, zilverig lichtend in de stralenbundels van de vijandelijke zoeklichten. Midden tusschen de Engelsche schepen door moest hij zijn koers nemen, een afwijking van een halve kabellengte zou noodlottig zijn, want dan kwam hij in ondiep water en als de Olijftak strandde, was bij dit weer geen redding mogelijk.

Plotseling, als door den greep van een geheimzinnige hand, werden de zoeklichten gedoofd. Kapitein Brookes had de Z.-stralen laten werken.

De ankers werden geheschen, de telegraaf naar de machine kamer bracht het bevel over: "met volle kracht vooruit" en met haar grootste snelheid gleed de Olijftak zeewaarts; iedere slag van haar schroeven bracht haar nader bij het Britsche eskader.

Ze moest door de spitsroeden. Onbekende gevaren dreigden vooruit en aan beide zijden. Binnen enkele minuten zou haar lot beslist zijn.








HOOFDSTUK XV.

Woord gehouden.

In duizelingwekkende vaart kliefde de Olijftak de wild bewogen watervlakte. Geen duimbreed week ze af van den gestelden koers en het leek wel, of geen menschenhand, maar een doode, ongevoelige machine haar bestuurde.

De geheele bemanning was op haar post, want de kruiser was gereed voor het gevecht, al was vast besloten onder geen omstandigheid een schot te lossen. Gerald bevond zich bij den kapitein in den donkeren toren in gespannen afwachting, of de ijzeren wil van dien man krachtig genoeg zou blijken om hem zijn zelfbeheersching te doen bewaren, dan of de verleiding hem te sterk zou worden, om gebruik te maken van één van die machtige hefboomen, die op armlengte van hem verwijderd waren. Één beweging van zoo'n hefboom en iedere aanvaller zou vernietigd worden. Zou iemand in staat zijn, door de spitsroeden te loopen onder het vuur van vier schepen, bewapend met modern snelvuurgeschut, als hij beschikt over verdedigingsmiddelen, zooals hier aan boord waren?

Kapitein Brookes sprak geen woord. In een ijzeren greep klemde hij het electrische stuurtoestel, terwijl zijn blik door de nauwe spleet in den pantsering drong in de zwarte duisternis daar buiten. Hij stond onbeweeglijk, als een steenen beeld.

't Leek Tregarthen een onmogelijkheid nu zonder kompas het schip te sturen, want de duisternis van den nacht werd nog verhoogd door de dichte regenbuien, die neerkletsten, maar de kapitein scheen den weg, dien hij niet kon zien, bij instinct te voelen.

Juist vier minuten na het vertrek uit de haven blonk opeens aan stuurboord in 't zwarte duister een lichtflikkering, onmiddellijk gevolgd door een knal, die 't geraas van wind en zee overstemde. En daarna gierde met een langgerekt gefluit een granaat over het schip.

Dadelijk daarna kwam van de andere zijde een projectiel aangonzen en viel geen 20 M. voor den boeg in zee, waardoor een zuil van schuimend water boven de golven werd opgeworpen.

Ongestoord vervolgde de Olijftak haar weg met ongelooflijke snelheid. De Engelsche schepen kregen eenigszins een aanduiding van de plaats waar ze zich bevond door de witte streep, die ze trok door de golven. Alle vier openden zij het vuur: de donderslagen van het zware scheepsgeschut brulden door den stormnacht en de projectielen gierden over het vluchtende schip.

"Krak!"

Een granaat sloeg een stuk van de verschansing weg en op hetzelfde oogenblik sloeg een tweede tegen het onderste deel van de pantsering van den toren, zoodat er een trilling liep door het geheele machtige gevaarte.

Gerald moest een oogenblik de oogen sluiten, maar spoedig was die onwillekeurige angst geweken en kalm, maar met gespannen aandacht, volgde hij het gevecht, dat slechts van één zijde gevoerd werd.

Onafgebroken bulderden de kanonnen van de aanvallers en telkens weer werd de Olijftak getroffen door granaten van verschillend kaliber. In den toren was het bijna niet meer uit te houden: de stormwind raasde naar binnen door de gaten der pantsering en vulde de ruimte met scherpen rook en een gewarrel van kleine gloeiende staaldeeltjes.

De bemanning was goed geborgen, zoodat er nog niet viel te treuren over het verlies van menschenlevens, totdat eensklaps een kwartiermeester, die zich onvoorzichtig te ver waagde buiten zijn veilige schuilplaats, door een doodelijk schot werd getroffen. Hij zakte ineen en bij zijn val greep hij krampachtig één van de hefboomen, die zich in den toren bevonden en waarvoor de pantsering door een granaat was weggeslagen.

Gerald zag wat er gebeurde, snelde toe en rukte den stalen stang los uit de vuist van den gesneuvelde. Maar hij kwam te laat; de neergerukte hefboom had zijn werking al verricht. Langzaam rezen de schoorsteen, de windschutten en de bergplaatsen met de booten boven het dek uit. De uitstekende voorwerpen waren echter niet bestand tegen den reusachtigen luchtdruk, die het gevolg was van de snelheid van het schip en binnen enkele minuten was er van dat alles niet veel meer over, dan stukken van stalen platen, die door den wind waren verscheurd, alsof ze van papier waren geweest.

Kapitein Brookes verliet zijn plaats in den toren om uit te kijken, niet naar de schade die de gesneuvelde kwartiermeester zonder het te willen, had veroorzaakt, maar omdat er een ander en veel grooter gevaar dreigde: de Olijftak naderde het gebied, dat onder den invloed van haar Z.-stralen stond. Met een vlugge handbeweging schoof hij de wijzers uit elkaar en nam toen zijn plaats weer in bij het stuurtoestel. Het roer werd snel omgezet en het schip beschreef een scherpen boog, zonder ook maar eenigszins zijn vaart te verminderen, waardoor het verontrustend sterk naar één zijde overhelde. Op hetzelfde oogenblik werden de Engelsche schepen bevrijd van den invloed van de Z.-stralen en helder en zilverig gleden de stralenbundels van de zoeklichten langs het woelige zeevlak, totdat ze den vermetelen vluchteling gevonden hadden.

Kapitein Brookes stuurde Zuidwaarts: in die richting meende hij kans te zien, tusschen zijn aanvallers door te komen, maar bij die beweging keerde de Olijftak voor een oogenblik één van haar zijden geheel naar de Niobe. Onmiddellijk donderde een volle laag van acht 15 c.M. kanonnen van het Engelsche schip, waaraan de Olijftak slechts door een prachtig uitgevoerde wending wist te ontkomen.

Wel werd er veel van de zelfbeheersching van kapitein Brookes gevergd, om in dezen strijd zijn woord te houden. Met één van zijn eigen 15 c.M. kanonnen had hij gemakkelijk de niet gepantserde Niobe in splinters kunnen schieten, maar hij maakte geen gebruik van zijn wapens, hij wilde slechts beproeven aan zijn belagers te ontkomen door de ongeëvenaarde snelheid van zijn vaartuig. En werkelijk slaagde hij erin. Een goed kwartier, nadat hij de haven van Talcahuano had verlaten, was hij zoover van het Engelsche eskader verwijderd, dat het geluid van de laatste kanonschoten in de verte wegstierf als het gebrul van een roofdier.

Toen kapitein Brookes het roer had overgegeven aan een kwartiermeester en het bevel in den toren had overgedragen aan een luitenant, ging hij een ronde doen om te zien, waar en hoe het schip onder de beschieting had geleden. Wel was de schade niet tot in bijzonderheden te overzien, want al de booglampen waren vernield, maar de gloeilichten waren toch voldoende om op te merken, dat de Olijftak er alles behalve zonder kleerscheuren afgekomen was.

De stalen pantsering was niet bestand geweest tegen de kracht van de granaten en op vier plaatsen doorboord.

Drie officiershutten waren geheel uit elkaar geslagen en de waterbergplaats en de bakkerij waren ook beschadigd. De boeg was op eenzelfde plaats door twee granaten getroffen en door het gat was een derde projectiel in het binnenste van het schip doorgedrongen en had een deel van de inrichting voor draadlooze telegrafie vernield.

Behalve de kwartiermeester, die gesneuveld was, had niemand van de bemanning eenig letsel van beteekenis bekomen, wel klaagden velen gedurende eenige volgende dagen over doofheid.

"Dat hebben we nu te danken aan ons lijdelijk verzet," merkte kapitein Brookes niet zonder bitterheid op. "We zullen wel een maand hard moeten werken om ons schip weer in orde te krijgen."

Toen Gerald zich met zijn vriend in hun hut bevond, om naar kooi te gaan, zei hij: "De kapitein is een man van zijn woord, dat moet gezegd worden. 'k Zou er geen kwaad van hebben durven zeggen, als hij het onder deze omstandigheden niet gehouden had."

De Olijftak bleef ook den volgenden dag haar vlucht in zuidelijke richting voortzetten, maar ze had haar snelheid aanzienlijk verminderd, zoodra ze zich veilig voelde voor haar vervolgers. Bij het daglicht bleek de schade, die het schip geleden had, nog veel grooter, dan men den vorigen avond meende. De uitwerking van het Britsche geschutvuur was over het geheele vaartuig waar te nemen.

"En Mr. Tregarthen," vroeg de kapitein, "hoe vindt ge, dat de Olijftak haar zending ten opzichte van den algemeenen vrede volbrengt?"

"Nu ge er naar vraagt, Sir, wil ik u openhartig zeggen, dat ze, naar mijn meening, nog niet veel goeds heeft uitgewerkt. In den oorlog tusschen Chili en Peru hebben wij het eerste schot gelost en een kruiser in den grond geboord."

"Toegegeven. Maar ge moet met de gevolgen rekenen. Door de Independencia op te offeren hebben we een strijd tusschen de twee vijandelijke vloten verhinderd. Ik ken die Zuid-Amerikanen: ze vechten als tijgers en we kunnen gerust aannemen, dat we door ons optreden minstens twintig maal zooveel menschen het leven hebben gered, als er nu bij de ramp van de Independencia zijn omgekomen. Jammer, dat het Engelsche eskader ons genoodzaakt heeft te vluchten, want dat is een aanmoediging voor de twee republieken om elkander naar de keel te vliegen. — Maar daar komt Mr. Selkirk! Wat ziet hij er ontsteld uit."

"Wel, Mr. Selkirk, wat voor jobstijding brengt ge?"

Selkirk was het hoofd van de machine-kamer, en ging geheel op in zijn vereerde motoren.

"Schroef n°. 3 aan bakboordszijde, Sir, onvoldoende werking."

"Schakel die dan maar uit," antwoordde kapitein Brookes.

"Wilt ge het schip voor een poos laten stoppen, Sir? We kunnen dan de schroef aan boord halen, om te zien wat er aan mankeert. 'k Weet dat nu niet zeker, maar ik geloof, dat uitschakelen alleen niet voldoende zal zijn: we krijgen er dan stellig nog meer last van."

"Dan zit er niets anders op, dan uw raad op te volgen. Mr. Selkirk. Hoe lang denkt ge, dat de geschiedenis duren zal?"

"Minstens twee uur, Sir."

"Goed, ik zal bevel geven te stoppen. Mr. Slade wilt u den bootsmansmaat opdragen de duikers te laten aantreden?"

De Olijftak bevond zich nu buiten het gebied van den storm, maar de barometer was nog zeer onrustig, wat ruw weer voorspelde. De zee was onstuimig, zoodat de opdracht, om de schroef aan boord te brengen, niet gemakkelijk was uit te voeren en veel moeite gaf aan de duikers en aan de mannen, die op het dek moesten meewerken.

Eindelijk kwam men er toch mee klaar en lag het bronzen gevaarte op het dek. Maar nu was mr. Selkirk ook bijna wanhopend, toen hij zag, dat één van de bladen van de schroef een diepe barst vertoonde. 't Was een wonder, dat er geen stuk was afgeslagen.

"Dat is een vervelende geschiedenis," merkte kapitein Brookes op, "want hier aan boord kunnen we onmogelijk de schroef herstellen. We moeten een veilige ligplaats onder de kust opzoeken, daar de schroef aan land brengen en de twee deelen aan elkaar gieten. We kunnen niets beter doen dan koers te zetten naar de Desolation Inlet."








HOOFDSTUK XVI.

Bij de Patagoniers.

Desolation Inlet is een weinig bezochte kreek aan de kust van Patagonië bij Straat Magelaan. Een enkele stoutmoedige walvischvaarder verscheen er wel eens, maar verder trok deze ligplaats geen schepen. De kreek verdiende haar naam wel, want het was daar een verlaten en vergeten oord. Zij geleek veel op een Noordsche fjord: onregelmatig van vorm, met zeer diep water en omgeven door hooge bergen met besneeuwde toppen. Maar ze miste alles, wat de fjorden zoo schoon maakt; de dalen waren troosteloos van aanblik: geen vriendelijke menschenwoningen en bijna geen plantengroei; alleen enkele verschrompelde dennen en grauw mos.

Het was in het begin van September, toen de Olijftak ankerde in de kreek; de winter op het Zuidelijk halfrond liep ten einde. Het watervlak in de kreek was zoo glad als een spiegel, maar een lang verblijf in die schijnbaar zoo veilige schuilplaats was toch niet geraden. Het kwam voor, dat geheel onverwacht een stormwind kwam neergieren langs de berghellingen, die vooral voor een zwaar vaartuig noodlottig kon worden.

Bij het invaren van de kreek gaf het dieplood meer dan zeventien vademen aan, maar de zeebodem was zeer oneffen, zoodat het bevel gegeven werd te ankeren bij een diepte van acht vademen, terwijl het schip naar alle zijden ongeveer twee kabellengten uit den wal lag.

Nauwelijks lag de Olijftak voor anker, of er verschenen aan de kust een aantal inboorlingen, die met verbazing en nieuwsgierigheid den grooten kruiser opnamen. Zij waren rijzig en krachtig gebouwd en maakten een woesten indruk, hun kleeding was schamel ondanks het ruwe klimaat. Zij waren gewapend met lange, dunne speeren, die ze dreigend schudden, toen op het schip een witte vlag geheschen werd.

Daar bij het gevecht de kleine booten waren verloren gegaan, moest de verbinding met de kust verkregen worden door middel van de motorkotter, en de pinas die zonder veel moeite met een kraan werden neergelaten. Een aantal manschappen maakten zich gereed om met deze vaartuigen aan land te gaan en daar een noodsmidse in te richten, waar de schroef zou kunnen worden hersteld.

Gerald en Jack vroegen verlof mee te gaan en de kapitein stond het hun gaarne toe, maar hij drukte hun toch op het hart, zich vooral niet te ver van de boot te verwijderen en er voor te zorgen, dat ze de inboorlingen geen aanleiding gaven, vijandig op te treden. Gewapend met hun revolver begaven ze zich in de boot.

Bij de nadering van het vaartuig, waarvan de motoren geheel geruischloos werkten, namen de inboorlingen de vlucht en zochten een schuilplaats in een dennenboschje.

Na veel moeite gelukte het door middel van geruststellende gebaren een der mannen naar het strand te krijgen. Telkens nog weer aarzelde hij en toonde neiging om terug te gaan, maar de verleiding van een blinkend stuk koper, dat men hem voorhield, was te sterk. Zoodra hij dit geschenk te pakken had, ging hij echter terug naar zijn makkers. Toen kwamen er twee anderen te voorschijn, die ook, nadat ze elk een wollen deken in ontvangst genomen hadden, dadelijk wegvluchtten. Nu het bleek, dat er van de vreemdelingen geen kwaad te duchten was, vatten de overigen moed en weldra waren de mannen van de Olijftak omringd door een groot aantal inboorlingen, die met teekenen van blijdschap en dankbaarheid de verschillende geschenken aannamen, die hun werden aangeboden.

Nadat men zich op deze wijze van de goede stemming der Patagoniërs verzekerd had, werd een begin gemaakt met het bouwen van de smidse. Toen men met dat lichte bouwwerk gereed was, werd het beschadigde schroefblad geplaatst in een zandbed, waarin het gesmolten metaal moest gegoten worden. Voor dit gedeelte van het werk had men twee dagen noodig en ook 's nachts bleef een aantal mannen in tenten aan den wal, om er voor te waken, dat de inboorlingen niet in donker het metaal wegvoerden. Het leek echter wel, of die voorzorgen geheel overbodig waren, want de Patagoniërs bleven voortdurend bewijzen geven van een vredelievende gezindheid.

Terwijl het gieten aan den gang was, maakten Gerald en Jack met een gewapend geleide uitstapjes in het binnenland. De sneeuwbuien maakten die tochten zeer bezwaarlijk en de koude was vaak zoo doordringend, dat men er niet aan kon denken te gaan zitten om uit te rusten, zonder gevaar van bevriezen te loopen.

"'k Zou wel eens willen weten, waar die arme Patagoniërs eigenlijk slapen," zei Jack, terwijl ze met moeite vorderden door sneeuw, die wel een voet hoog lag.

"In holen of ruwe hutten," antwoordde Gerald. "Het zijn geharde klanten. Hun eenig voedsel lijkt wel te bestaan in schaaldieren, die ze hier in groote hoeveelheid vinden."

"Wat zou dat daar zijn?" riep Jack en wees naar een aantal met sneeuw bedekte heuveltjes, die ongeveer een voet boven den grond uitstaken aan den oever van een kleine kreek.

"Kano's, met den bodem omhoog," zei Gerald, nadat hij geruimen tijd door zijn veldkijker had getuurd. "En aan den anderen kant van de kreek ligt een dorpje; 'k zie wel menschen, maar ik kan niet nagaan, wat ze eigenlijk uitvoeren."

"Misschien zijn ze hierheen getrokken, omdat ze zich in dit verborgen hoekje veiliger gevoelen, dan zoo dicht in onze nabijheid."

Toen ze weer bij de landingsplaats terugkwamen, was de herstelling van de schroef reeds geëindigd en had men het metalen gevaarte al aan boord van den kotter gebracht.

"We hebben al een half uur op jullie gewacht," merkte Mr. Slade scherp op; de koude en het onnoodige oponthoud hadden zijn humeur bedorven. "Komt mannen, aantreden! Nummeren!"

Tot ieders verbazing en schrik bleek nu, dat één van de mannen ontbrak en spoedig werd er uitgemaakt, dat het Black moest zijn, een officier van administratie, die aan den tocht van Gerald had deelgenomen.

"Hij moet op den terugtocht zijn achtergebleven," merkte één van de mannen op, "want daarvóór heb ik hem nog gezien."

"Goed," zei Slade, "maar of we nu hier al staan praten, daar heeft de man niet veel aan; we moeten hem gaan opzoeken. Mij is het bevel over den landingstroep opgedragen en ik acht me er dus verantwoordelijk voor. Mr. Tregarthen, wilt u het bevel over den kotter overnemen en de schroef aan boord brengen, dan ga ik met een half dozijn mannen onzen vriend Black opzoeken."

Jack Stockton wilde Slade vergezellen om den vermiste op te sporen; twaalf man zouden de smidse bewaken en de overigen den kotter bemannen. Terwijl Gerald zijn opdracht uitvoerde en den kotter naar de Olijftak stuurde, volgde luitenant Slade de duidelijk zichtbare voetstappen in de sneeuw.

Het korte tochtje met den kotter liep niet zoo heel gemakkelijk af, want plotseling schoot er een rukwind langs de bergen over de kreek. Zoo krachtig was die windstoot, dat de Olijftak draaide en dwars kwam te liggen, zoodat haar lengtezijde naar het land was gekeerd, terwijl de golven over het dek van den kotter sloegen. Gerald kon zijn boot niet langszijde van den kruiser brengen, voor hij het vrij rustige water aan de luwe zijde had bereikt.

Hij keek wel vreemd op, dat de mannen aan boord heel geen aandacht over hadden voor den kotter: niemand vertoonde zich en niemand dacht er blijkbaar aan, den mannen bij het aan boord komen behulpzaam te zijn. Toen Gerald aan dek kwam, begreep hij dadelijk, wat de oorzaak was van deze vreemde houding der bemanning. Alle schepelingen bevonden zich aan de andere zijde van het schip en tuurden naar den wal, waar zich gebeurtenissen afspeelden, die wel de algemeene aandacht waard waren.

De wacht, die bij de tijdelijk opgerichte gebouwen was achtergebleven, had een schuilplaats gezocht tegen den wind achter de smidse en was nu geheel onkundig, van wat er zich op een twee honderd meter afstand van hen afspeelde.

En de bemanning van de Olijftak, die het wel zag, was niet bij machte om tusschenbeide tekomen.

Eén van de mannen van Slade was van zijn makkers afgeraakt en trachtte nu, wadend door de rulle sneeuw, te ontkomen aan een troep Patagoniërs, die hem vervolgden. Ze zaten hem vlak op de hielen en ieder oogenblik leek het, of ze hem de scherpe, lange speren in den rug drijven zouden, maar dan hielden ze zich weer in, om het genot van de woeste jacht nog wat langer te kunnen smaken. De matroos zou niet veel kans hebben, te ontkomen aan de vlugge vervolgers, die ongeschoeid als ze waren, geen last schenen te hebben van de rulle, zachte sneeuw. Op eens echter keerde hij zich om, richtte zijn revolver en vuurde. Eén van de wilden viel en de uitwerking van het geluidlooze schot deed de andere een oogenblik afdeinzen. Maar toen er verder niets noodlottigs gebeurde, hadden ze spoedig hun vrees voor het kleine, onaanzienlijke wapen overwonnen en drongen weer vooruit.

Klaarblijkelijk was het zijn laatste patroon, die de man verschoten had, want hij slingerde de revolver, die hem verder tot niets nut was, den voorsten van zijn vervolgers naar het hoofd en zette toen weer zijn hopelooze vlucht voort, totdat hij op een twintig meters van zijn niets kwaads vermoedende makkers, struikelde en viel. Hij slaakte een kreet om hulp en dat was zijn geluk. De mannen bij de smidse grepen hun geweren en snelden toe ter bescherming van hun kameraad en de uitslag van den strijd, die nu volgde, was niet twijfelachtig: de lansen moesten wijken voor de geweren, de Patagoniërs zochten in wilde vlucht een schuilplaats in hun dennenbosch.

"Hijsch het signaal om de mannen terug te roepen en breng den voorsten toren in gereedheid voor het gevecht," commandeerde kapitein Brookes. "We zullen dien troep schelmen een geduchte les geven."

De mannen van de bewakingspatrouilles kwamen met de pinas langszijde. Drie van hen waren licht gewond in het gevecht aan de kust en dat wekte de woede der geheele bemanning van de Olijftak op. Ze wilden aan wal gaan om hun vermiste makkers te bevrijden en wraak te nemen op de Patagoniërs. Maar de kapitein wilde daar niet van hooren, hij was van oordeel, dat men het er niet op mocht wagen, nog meer verliezen te lijden en was besloten van zijn kanonnen gebruik te maken.

"Een oogenblik, Sir," riep Gerald. "Als we het vuur openen met onze 15 c.M, kanonnen, dan worden vriend en vijand vernietigd, tenminste als onze kameraden nog in leven zijn."

"Wat zoudt ge dan willen doen?" vroeg de kapitein en wenkte den luitenant ter zijde. Er volgde een kort gesprek, waarin Gerald blijkbaar zijn plan uiteenzette en dat eindigde met de verklaring van den kapitein, dat hij vond, dat men het probeeren kon. Tot groote verbazing van de overige officieren en de bemanning werd het bevel gegeven, de ankers te lichten en zeewaarts te stevenen.

Twintig minuten later had de Olijftak haar ligplaats in de weinig gastvrije wateren van Desolation Inlet verlaten.








HOOFDSTUK XVII.

De list van Gerald.

Hoe was het intusschen den mannen vergaan, die uitgezonden waren, om den vermisten Black op te sporen?

Het begin van den tocht was vrij gemakkelijk: het spoor van de wilden was duidelijk, maar het werd erger, toen ze in het bosch kwamen. Van een bosch was eigenlijk geen sprake, want het waren meer groepjes boomen, gescheiden door open plekken van vijftig tot honderd meter.

Het spoor werd hier minder goed zichtbaar en de mannen kregen hoe langer hoe meer te lijden van de koude. De snerpende wind bemoeilijkte de ademhaling en drong door de dikke, wollen kleeding der zeelieden. Tot overmaat van ellende begon het te sneeuwen en daar ze niet over een kompas beschikten, dreigde er nu een nieuw gevaar: ze liepen kans aan het dwalen te raken, want de buien beletten hen uit te zien en den terugweg zouden ze onmogelijk kunnen weervinden, doordat hun spoor dadelijk onder de sneeuw werd verborgen.

Gelukkig was er bij het troepje een man, die in de Poolstreken gediend had. Hij had meer dergelijke gevaren doorstaan en hij raadde den luitenant aan, een man terug te zenden om de boomen te merken. Al voortgaande moesten ze hetzelfde doen, dan konden ze in ieder geval den afgelegden weg terugvinden.

De luitenant volgde den raad en droeg den matroos Roberts op, terug te gaan en van elken boom, op het pad, een stuk schors af te snijden. Het troepje vervolgde nu langzaam zijn moeilijken tocht, worstelend tegen wind- en sneeuwvlagen.

Eensklaps bulderde boven het geraas van den sneeuwstorm een bloeddorstig krijgsgeschreeuw uit de kelen van een honderdtal wilden en een hagelbui van trillende speren gierde door de lucht en sloeg neer op de verschrikte zeelieden.

Drie mannen stortten neer, zonder verder een teeken van leven te geven, terwijl nog twee andere licht gewond werden. De overige, van hun oogenblikkelijke ontzetting bekomen, grepen naar hun revolvers, maar vóór ze met hun verkleumde handen in de dikke, wollen wanten van hun wapens konden gebruik maken, hadden de vijanden zich reeds op hen geworpen.

Jack Stockton weerde zich dapper. Elkander hulp verleenen, daar was geen sprake van: ieder was geheel op eigen krachten aangewezen. Hij slaagde er in, zijn revolver te trekken en vuurde op een reusachtigen aanvaller, die hem met een knots bedreigde. De uitwerking van het schot was echter onbeduidend: de kleine kogel, die een zeer groote aanvangssnelheid had, doorboorde den schouder van den wilde, zonder hem pijn te veroorzaken, want de man gaf geen bewijs, dat hij gevoelde, getroffen te zijn.

Als een bliksemstraal vloog Jack de gedachte door het hoofd, dat kapitein Brookes wel andere middelen, dan zijn geluidloosvurende revolvers mocht gebruiken, als hij wilden tot eeuwigen vrede wilde dwingen. Maar veel tijd voor bespiegelingen werd hem niet gelaten; zijn tegenstander greep hem aan en er ontstond een verwoede worsteling. Jack was krachtig gebouwd en beschikte over veel spierkracht, maar nu gevoelde hij zich als een kind tegenover den Patagoniër met zijn stalen spieren. Hij voelde, dat hij het onderspit zou delven: zijn hoofd duizelde onder de slagen en hij kreeg een gevoel, of hem de ruggegraat gebroken werd. Hij viel op den grond en zag dreigende speerpunten en knotsen en toen verloor hij het bewustzijn.

Onderwijl had Slade zich manmoedig verweerd. Drie vijanden had hij met vuistslagen buiten gevecht gesteld: ondanks zijn wanten werkten zijn knuisten als stoomhamers en een oogenblik scheen het, of hij in het gevecht de baas zou blijven. Onverwacht echter werd hij van achteren aangevallen en kreeg een knotsslag op het hoofd. Hij had letterlijk en figuurlijk een harden kop en bij deze gelegenheid was dat nu eens een groot geluk voor hem, want voor ieder ander zou de slag doodelijk geweest zijn en bij hem was het gevolg slechts, dat hij bewusteloos in de sneeuw viel.

Toen Stockton weer bijkwam, bemerkte hij, dat hij met Slade en een matroos onder een overhangend rotsblok was neergelegd. Zij lagen vlak tegen elkander aan en dat was hun geluk, want ze deelden elkander van hun lichaamswarmte mee en ontkwamen daardoor aan het gevaar te bevriezen.

In het rond zaten wel een honderdtal Patagoniërs, waarvan er eenige luid aan het krakeelen waren over de verdeeling van den buit.

Langzamerhand kwamen hem nu de bijzonderheden van het gevecht weer voor den geest en hij kon het niet best verklaren, waarom de wilden hem en de beide andere gewonden niet den genadestoot hadden gegeven. Misschien waren ze van plan hun slachtoffers een marteldood te laten sterven. In deze weinig opbeurende overpeinzing werd hij gestoord door Slade, die begon te bewegen. De luitenant stond op, deed een paar stappen en rolde toen in de sneeuw. Een uitbundig en ruw gelach van de wilden beantwoordde deze vertooning en toen pakten twee van de kerels den luitenant op en legden hem weer op zijn vorige plaats.

"Hallo, Slade!" begon Jack, maar als eenig antwoord uitte de luitenant een reeks, meerendeels onverstaanbare woorden. Hij lag te ijlen en het was duidelijk, dat hij zich in de koortshitte verbeeldde aan boord te zijn, bezig met zijn gewone werkzaamheden. Plotseling ging hij overeind zitten en steunde om water, viel weer achterover en lag doodstil, alsof alle leven uit zijn lichaam was geweken.

Stockton voelde een loome onverschilligheid voor wat er om hem heen gebeurde, over zich komen, toen zijn aandacht gewekt werd door de komst van een Patagoniër, die, te oordeelen naar de algemeene opschudding, die er ontstond, buitengewoon belangrijk nieuws bracht. De wilden trokken haastig af en lieten hun gevangenen alleen: ze wisten toch wel, dat deze niet in staat waren te vluchten. Wat was er gebeurd? De man, die daar even was aangekomen, had de tijding meegebracht, dat het schip met de blanke mannen vertrokken was. Achterdochtig als ze zijn, vertrouwden de wilden den boodschapper niet en gingen zich met eigen oogen overtuigen, of hij de waarheid had gesproken.

Binnen het uur waren de meesten weer terug. Ze waren opgewonden vroolijk, want inderdaad was het groote schip vertrokken en de kreek dus vrij. Zij konden nu overvaren naar hun dorpje zonder gevaar te duchten. Vlug maakten ze drie eenvoudige draagbaren van speren en dierenhuiden, de blanke gevangenen werden erop gelegd en toen onder het bulderen van een ware zegezang werd de tocht aanvaard naar de kust.

Toen ze daar aangekomen waren, was het eerste werk de kano's om te keeren en te water te laten. Met moeite vonden alle mannen een plaats in de booten, die overvol, midscheeps niet meer dan 15 c.M. boven water uitstaken.

Stockton en zijn beide medegevangenen waren neergelegd op den bodem van een van de grootste kano's.

't Was gelukkig, dat de storm even snel was gaan liggen, als hij opgestoken was, en dat nu het water kalm was, want anders zouden de beweeglijke vaartuigjes alle kans geloopen hebben, om te slaan.

Door de krachtige slagen van een twintigtal pagaaien voortbewogen, schoot de boot van Stockton de andere een eind vooruit. Een eentonig gezang van de roeiers gaf de maat aan voor de regelmatige beweging van de pagaaien.

Eensklaps echter verstomde het gezang en er klonk een kreet van schrik. De roeiers lieten hun pagaaien vallen, sprongen overeind en stonden verlamd ten gevolge van een onuitsprekelijk afgrijzen; toen ze een oogenblik later weer tot bezinning kwamen, sprongen ze overboord.

Woest schommelde het vaartuig en hoog spatte het water op, dat weer in fijne druppels neerviel op de gekwetsten.



image: 05_speeren.jpg
[Illustratie: dat ze hun speeren wierpen naar het vreemde vaartuig. Pag. 117]

Vóór Jack een veronderstelling had kunnen maken, omtrent de reden van hetgeen er gebeurde, hoorde hij een stem, die hartelijk uitriep: "Gelukkig, daar zijn ze!" Op hetzelfde oogenblik sprongen er drie matrozen in de kano.

"Voorzichtig! Til ze eruit!" commandeerde iemand, dien Jack aan het geluid dadelijk als zijn vriend Gerald herkende. Hij voelde, hoe hij vlug, maar zorgzaam van den bodem van de boot werd opgetild en een oogenblik later bevond hij zich op het kleine platform van de duikboot van de Olijftak.

"Goddank, dat je gered bent!" fluisterde Gerald hartelijk.

De drie gewonden werden daarna door het voorste luik naar binnen gebracht en om meer ruimte te maken, besloot Gerald de boot te besturen van het platform dat den toren omgaf.

Er was geen reden om de boot te laten duiken. Ze was geheel onverwacht opgestegen uit de wateren van Desolation Inlet en dat verschijnen had een panischen schrik onder de wilden verwekt en nu stoof de onderzeeër op de kano's aan als een terriër onder een zwerm ratten.

Een deel van de Patagoniërs vermanden zich in zooverre, dat ze hun speren wierpen naar het vreemde vaartuig, maar die troffen geen doel of stuitten af op den wand van de duikboot.

Het was aan geen twijfel onderhevig, of de zwakke, houten vaartuigjes zouden een gemakkelijke prooi worden van het kleine, stalen monster. Na de eerste botsing, konden de wilden zich op het lot, dat hun wachtte, voorbereiden. De grootste kano werd, alsof hij van bordpapier was, middendoor gevaren. De inzittenden waren gedood, ernstig gewond of ze trachtten al zwemmende zich het leven te redden. De vrees deed den Patagoniërs alle voorzichtigheid uit het oog verliezen; in plaats van zich te verspreiden, brachten ze hun booten zoo dicht mogelijk bij elkander, waardoor ze het hun aanvaller gemakkelijk maakten, al hun kano's in den grond te boren.

Gedurende den korten strijd met de laatste boot, slaagde één van de inboorlingen erin op den kegelvormigen boeg van den onderzeeër te springen. Vlug als een kat sloop hij langs het dek en voor Gerald in staat was, zich tegen dezen onverwachten aanval te verdedigen, had de wilde hem om het middel gegrepen.

Gerald schreeuwde om hulp, maar door het geraas van den strijd, werd dat binnen niet gehoord en voor hij zijn kreet kon herhalen, had de wilde hem met de rechterhand bij de keel gegrepen, terwijl hij probeerde hem met den linkerarm van het platform af te werken. Gerald kon voor zijn verdediging slechts beschikken over zijn linkerhand, want met zijn rechter klemde hij zich vast aan 't stuurtoestel.

Liet hij dat eenmaal los, dan was het met hem gedaan.

Krachtig sloeg hij van zich af, maar hij had dikke handschoenen aan, zoodat de Patagoniër tamelijk onverschillig voor zijn stompen bleek. Toen trachtte hij zijn tegenstander van zich af te schoppen, maar ook hierin slaagde hij niet. De Patagoniër besprong hem als een roofdier, sloeg zijn, beenen om Gerald's middel en greep hem met de handen, die hij nu beide vrij had, bij de keel.

Gerald gevoelde, dat zijn krachten hem gingen begeven zijn adem stokte en drong met benauwd, gorgelend geluid geluid naar buiten onder den krachtigen greep van de gespierde vuisten van den wilde. Er kwam een nevel voor zijn oogen, zijn handen lieten het stuurtoestel los en hij stortte met zijn aanvaller achterover.

In plaats van de aanraking met het ijskoude zeewater, voelde hij opeens een greep om zijn been, zóó krachtig, dat zijn enkel bijna brak. Onduidelijk kon hij zich later herinneren, dat hij toen naar binnen getrokken was in den toren, terwijl Watson, de machinist, bezig was aan het stuurtoestel met een grooten schroevendraaier.








HOOFDSTUK XVIII.

De wraak van den kapitein.

De list van Gerald was geslaagd. Hij was bekend met de gewoonte van de Patagoniërs, om schepelingen, die in hun handen vielen, gevangen te houden en niet vrij te laten, dan tegen een beduidend losgeld. Zoo zou 't nu ook wel weer gaan, dacht hij. Inderdaad dachten de wilden op deze wijze met de blanke schepelingen te handelen; daarom wilden zij ze naar hun dorp overbrengen. Ook dat had Gerald voorzien en hij wilde de kano's bij hun tocht over het water met den onderzeeër verrassen.

Alles liep goed van stapel; de vijand werd vernietigd, maar we zagen ook, hoe de uitvoering van zijn plan Gerald zelf bijna het leven had gekost.

Toen hij weer bij kwam, lag hij in het vooronder van den onderzeeër met Slade, die bewegingloos lag uitgestrekt.

"Wel, oude jongen, hoe gaat het er mee?" vroeg Mr. Palmer.

"Zoo'n beetje geradbraakt, maar dat is gauw genoeg weer in orde."

"Een zaakje voor den dokter, hè!"

"'k Denk er niet aan. 't Was anders wel een duw, dien ik gekregen heb. En hoe ik er in geslaagd ben, dien woesteling van me af te werken, dat begrijp ik nog niet."

"Dat geloof ik ook best, want je hebt dat niet gedaan. Als Watson geen argwaan gekregen had, toen de boot recht op de kust bleef aanhouden en was gaan kijken, dan zou jij nu niet hier liggen. Hij heeft den schelm geducht met zijn schroevendraaier bewerkt en jou gegrepen, toen je bijna te water raakte."

"En waar zijn we nu?"

"We zijn op den terugweg, we hebben naar de Olijftak getelephoneerd en die komt terug."

Tien minuten later was de kruiser in zicht en spoedig lag de onderzeeër langszijde. Stockton, Slade en de gewonde matroos werden aan boord gebracht en aan de goede zorgen van den dokter overgelaten, terwijl Gerald onmiddellijk zijn rapport omtrent het gebeurde uitbracht aan kapitein Brookes.

"Goed," zei de kapitein, toen hij alles had aangehoord, "we zullen een lading dynamiet aan wal brengen en het dorp in de lucht laten springen."

"Moet dat ook nog gebeuren, Sir?" vroeg Gerald. "Is verdere wraakoefening niet overbodig?"

"Overbodig? Neen. Mijn zinspreuk is: doe nooit iets ten halve. En kunt ge wel een gezonde reden aanvoeren, waarom ik niet geheel met die schelmen zou afrekenen?"

"Die reden ligt nog al voor de hand. Laten we veronderstellen, dat de geheele trouwelooze bevolking van dit dorp wordt uitgeroeid, welke gevolgen zal dat hebben voor de toekomst? De toestand hier aan de kust zal dezelfde blijven, want de naburige stammen zullen nooit vernemen, waaraan hun ongelukkige broeders hun ellendig lot hebben te wijten. Beperken we ons tot een geduchte les, dan zullen ze daaraan later denken en zich beter gedragen."

Kapitein Brookes fronste de wenkbrauwen. Een oogenblik dwaalde zijn blik langs de onherbergzame rotsen aan de kust en toen draaide hij zich met een snelle beweging om en keek Gerald scherp in de oogen.

"Mr. Tregarthen," sprak hij, "ge zijt de eenige hier aan boord, die mij durft tegenspreken. Hoe het komt, weet ik niet, maar van u hindert het me niet, uw rondborstigheid bevalt me. — Wat zoudt gij dan denken, dat we verder doen moesten?"

"We kunnen een proef nemen met de Z. Z.-stralen, Sir."

"Maar welk verschil maakt dat nu met mijn plan, Sir? De Z. Z.-stralen dooden onmiddellijk en pijnloos, maar de uitwerking is ten slotte dezelfde als die van een ontploffing, zooals ik voorstelde."

"Neen Sir, zoo bedoel ik het niet. We sturen een afdeeling van onze mannen aan wal om onze vermiste makkers op te sporen en die kunnen gemakkelijk een aantal Patagoniërs gevangen nemen."

"En dan?"

"We brengen een flinke hoeveelheid springstof onder gindsche rots, die uit het dorp goed zichtbaar is. De Olijftak vaart tot in den mond van Desolation Inlet en doet door middel van de Z. Z.-stralen de lading ontploffen."

"En de Patagoniërs dan?"

"We verhinderen ze te vluchten en zorgen ervoor, dat de gevangenen de vreeselijke uitbarsting zien. Ze zullen dat tooneel nooit vergeten en zich niet licht weer vergrijpen aan vreemde schepelingen, die genoodzaakt zijn, hier te landen. Ten slotte wilde ik u verzoeken, mij het bevel op te dragen over de mannen, die de inboorlingen zullen gevangen nemen en bewaken."

"Ge stelt meer vertrouwen in mijn uitvinding dan ik zelf, Mr. Tregarthen. Bedenk wel, een kleine fout in de berekening van den afstand, kan u en de wacht het leven kosten."

"Als de voorzorgen nauwkeurig genomen worden, ben ik daar geen oogenblik bevreesd voor, Sir."

"Goed dan, als u het wagen wilt, zullen we het beproeven. Alleen stel ik als voorwaarde, dat de mannen, die met u de wacht bij de gevangenen houden, zich vrijwillig daarvoor moeten aangeven, nadat ze geheel op de hoogte zijn gebracht van de gevaren, waaraan ze zich daarbij blootstellen."

Intusschen was de duikboot weer op haar gewone plaats gebracht en de werkzaamheden voor het aanbrengen van de herstelde schroef waren flink gevorderd. Er werd dadelijk begonnen met toebereidselen voor de landing, die den volgenden dag zou plaats hebben.

Bij het eerste ochtendgloren scheepte de landingsdivisie zich in onder bevel van kapitein Brookes, die zelf den tocht wilde meemaken. In de boot werd de zware lading springstof meegevoerd, met de noodige voorzorgen zóó geplaatst, dat geen onverwachte schok een noodlottige ontploffing zou kunnen veroorzaken.

Zonder eenig ongeval had de overvaart naar de oostelijke kust van de kreek en de ontscheping van de afdeeling plaats, die uit tachtig goed gewapende mannen bestond. Het plan was, eerst de plaats op te zoeken, waar de ongelukkige krijgsmakkers in de hinderlaag gevallen waren. Heel gemakkelijk ging dat niet, want het had gesneeuwd, en dus waren alle voetsporen verdwenen en geen van de overlevenden was genoegzaam hersteld om dezen tocht mee te maken. Eindelijk vond men echter een van de merkteekens, die op de boomen waren aangebracht en daardoor was de kapitein zeker van den te volgen weg.

Ofschoon er, na hetgeen er met de kano's was gebeurd, niet te vreezen was voor een overval, achtte kapitein Brookes het toch noodzakelijk, de grootste voorzichtigheid te betrachten. Er werd een kleine voor- en achterhoede gevormd en langzaam trok de troep voorwaarts, den vinger aan den trekker van het geweer, waarvan men den geluiddemper had afgenomen.

Na een poosje zoo te zijn voortgetrokken, maakte de voorhoede halt. Ze hadden iets gevonden, waardoor hun belangstelling in hooge mate was opgewekt. Ze durfden zich blijkbaar niet te lang ophouden, om de marschorde niet te verstoren. Toen de hoofdmacht met kapitein Brookes aan dezelfde plek was gekomen, begrepen ze dadelijk, wat de reden was geweest van het oponthoud van de voorhoede. Half onder de sneeuw bedolven, lagen daar de lichamen van hun ongelukkige kameraden, die gevallen waren als slachtoffers van den verraderlijken overval. Een kreet van woede getuigde van de verbittering, die de matrozen tegen de Patagoniërs gevoelden. Kapitein Brookes had spijt, dat hij zijn voornemen om wraak te oefenen, had opgegeven, maar hij troostte zich met de gedachte, dat de wilden toch een les kregen, die ze niet licht vergeten zouden.

In der haast werd van kleine rotsblokken een grafkelder samengesteld, waarin de lijken van de gesneuvelde matrozen werden neergelegd en toen marcheerde de troep terug naar de kust. Vlug scheepten ze zich in en voeren naar de overzijde. Nu zou de verrassing van het dorp worden uitgevoerd. Het was bijna geheel door rotsen omgeven, die slechts aan één kant een opening lieten, die toegang gaf tot den vlakken bodem van het dal eener kleine rivier. Die opening moest bezet worden door luitenant Sinclair, die met twintig man daarheen werd afgezonden. De overige matrozen beklommen de rotsen en zouden vandaar het dorp aanvallen, zoodra Sinclair door een afgesproken teeken berichtte, dat hij op zijn post aangekomen was.

Alles ging naar wensch, met ongeduld wachtten de mannen op de rotsen het bevel voor den aanval. Daar klonk in de verte een geweerschot: luitenant Sinclair had stelling genomen. "Voorwaarts, mannen!" riep kapitein Brookes en in woeste vaart stortten de mannen zich van de rotsen en bestormden de hutten, waaruit liet dorp bestond.

Zóó onverwacht had de aanval plaats, dat de overgroote meerderheid van de bevolking niet dacht aan tegenweer; slechts enkele mannen grepen naar hun wapens, maar ze werden onmiddellijk neergeschoten. De overigen ijlden in wilde vlucht in de richting van het rivierdal, maar daar bij de opening in de rotsen stuitten ze op de dreigende geweerloopen van de mannen van Sinclair. Tusschen twee vuren, zagen ze geen uitweg meer; jammerend in wanhopigen angst liepen ze dooreen, in onverstaanbare klanken smeekend om lijfsbehoud. De insluiting door de aanvallers werd steeds nauwer en terwijl een deel van de matrozen met hun geweren de wilden in ontzag hield, grepen andere de mannen aan en bonden hun stevig de handen op den rug, bij de vrouwen en kinderen achtte men die voorzorg niet noodig.

Met de gevangenen werd nu de tocht naar de kust aangevangen. Op een plek, vanwaar de rots, die Gerald had aangewezen, goed zichtbaar was, werd halt gehouden en aan de Patagoniërs beduid zich neer te zetten, de mannen in een kring en daarbinnen de vrouwen en kinderen. Eerst hadden de ongelukkige wilden niets anders gedacht, of hun laatste uur had geslagen, maar die gedachte lieten ze los, hetgeen bleek uit het verdwijnen van de uitdrukking van wilden angst uit hun oogen: onverschillig zaten ze toe te kijken, naar hetgeen de blanke menschen uitvoerden.

Zeven bussen, elk inhoudende 16 1/2 pond dynamiet, werden in holten van de rots gebracht en toen Gerald den vrijwilligers, die zich hadden aangemeld, hun plaatsen had aangewezen, was men met de voorbereiding geheel gereed.

"En nu zullen we de proef met de Z.Z.-stralen nemen, Mr. Tregarthen," zei kapitein Brookes, toen hij afscheid nam van Gerald. "Het is half elf. Precies om twaalf uur zal ik den stroom van de Olijftak vrij laten, op een afstand van negen zeemijlen van de rots. Blijf hier wachten tot ik terugkom en houdt de gevangenen tot zoo lang vast. Ik hoop om half één terug te zijn."

"Zeer goed, Sir," antwoordde Gerald met een militair saluut en toen gaf de kapitein aan de overige mannen bevel af te marcheeren.

Intusschen had men op de Olijftak hard gewerkt, zoodat, toen de kapitein weer aan boord kwam, de duikers met hun arbeid gereed waren en de schroef weer dienst kon doen.

De ankers werden gelicht en het schip zette koers naar den mond van Desolation Inlet.

De bewaking van zijn gevangenen gaf Gerald weinig moeite, zoodat hij al den tijd had, om na te denken over hetgeen hij begonnen was. In zijn ijver om de Patagoniërs van een wissen ondergang te redden, had hij wel wat overijld een plan gevormd en nu de uitvoering zoo nabij was, kwamen de bezwaren van kapitein Brookes zich met groote kracht aan hem opdringen.

De Z.Z.-stralen konden wel eens op grooteren afstand werken, dan de uitvinder veronderstelde; de straal van haar gebied kon wel eens grooter zijn, dan de wijzer op het bord aangaf, de afstand en de ligging van de rots ten opzichte van de Olijftak konden wel eens niet zuiver zijn bepaald; — en wat dan?

Tregarthen keek op zijn horloge. Het was een kwartier vóór elven.

"Smith!" riep hij, zich richtend tot één van de onderofficieren.

"Sir?"

"Gelast den mannen hun bandelieren af te doen en de magazijnen van hun geweren leeg te maken en stop de patronen in den grond bij dien boom daar."

Zonder eenige toelichting te vragen bij dit oogenschijnlijk zoo zonderlinge bevel, bracht Smith het aan zijn mannen over: aan blinde gehoorzaamheid waren ze op de Olijftak gewoon.

Nu had Gerald alle voorzorgen genomen, die te bedenken waren en kalm wachtte hij den loop der dingen af.

Langzaam kropen de minuten om en de spanning van den bewakingstroep werd bij ieder seconde grooter; ook de Patagoniërs schenen te gevoelen, dat er iets bijzonders zou gaan gebeuren.

Met zijn uurwerk in de hand wachtte Gerald en toen de groote wijzer één minuut voor de twaalf stond, riep hij: "let op!" en strekte den arm in de richting van de rots.

Wel verstonden de Patagoniërs den uitroep niet, maar ze volgden met de oogen de aangeduide richting. Een benauwende, doodelijke stilte hing in de lucht.

Precies om twaalf uur deed een vreeselijke ontploffing den harden bodem schudden en de rots ging schuil in een zware wolk van damp en rook. Toen die wolk was opgetrokken, was de rots geheel verdwenen: alleen wees een hoop steenklompen de plaats aan, waar ze gestaan had.

De uitwerking op de inboorlingen was niet te beschrijven. In doodsangst wentelden ze zich stuiptrekkend over den grond, gillend en kermend op een erbarmelijke manier.

Hun ontzetting was zoo groot, omdat juist déze rots voor hun oogen vernietigd werd. Daar was, zooals ze geloofden, de verblijfplaats van hun krijgsgod, die hen beschermde bij hun verraderlijke aanvallen op de bemanningen van vreedzame koopvaarders of visschersvaartuigen, die hier een schuilplaats zochten tegen zwaar weer. En nu bleken die blanke mannen op hun drijvend dorp sterker dan hun machtige oorlogsgod; dit maakte, dat hun vrees groeide tot wanhoop.

Om half één, precies op den afgesproken tijd, landde kapitein Brookes. Door middel van gebaren werd den Patagoniërs duidelijk gemaakt, dat men hun leven zou sparen, op voorwaarde, dat ze zich in de toekomst zouden onthouden van elke vijandelijke daad tegenover de bemanning van schepen, die Desolation Inlet aandeden. Ze schenen te begrijpen, wat van hen gevergd werd en gaven ook door teekens te kennen, dat ze de bevelen van hun overwinnaars getrouw zouden volgen.

"Laat ze nu heengaan," beval kapitein Brookes en zich toen tot Gerald richtend, zei hij: "Dat is prachtig gegaan. De Z.Z.-stralen hebben uitstekend de proef doorstaan en we kunnen er voortaan met alle gerustheid gebruik van maken, daar we zeker zijn omtrent de uitwerking. Dat is een groote gerustheid, want we zullen ze spoedig noodig hebben. Zoo even ontving ik een draadloos bericht, dat onze tegenwoordigheid in de Middellandsche Zee noodzakelijk maakt. Ik ken nog geen nadere bijzonderheden en kan dus niets verder zeggen, maar één ding weet ik wel en dat is, dat onze avonturen van de laatste maanden kinderspel zullen blijken bij hetgeen we daar zullen beleven."








HOOFDSTUK XIX.

In de middellandsche zee.

Een week later kliefde de Olijftak de golven van het noordelijk deel van den Atlantischen Oceaan. Haar uiterlijk voorkomen was veel veranderd sedert ze Desolation Inlet had verlaten, want alle sporen van haar ontmoeting met de Engelsche kruisers waren verdwenen. Alle schade, door de granaten aangericht, was hersteld, alleen het automatische stuurtoestel had men niet weer in orde kunnen krijgen en daarom stonden nu voortdurend een kwartiermeester en twee matrozen aan het groote stuurrad, terwijl vroeger een uitkijkpost voldoende was, wanneer het schip, als een bezield wezen, een vasten koers volgde.

Omstreeks dezen tijd was het bestaan van de tot nu toe zoo geheimzinnige Olijftak algemeen bekend en de voornaamste Europeesche staten hadden wel ingezien, dat men voortaan met haar strijdkracht zou moeten rekenen. Het rapport van Gerald aan de Britsche Admiraliteit had een zeer gunstig gevolg gehad, waarvan kapitein Brookes en zijn officieren niets wisten. Aan de talrijke schepen, die de Engelsche vlag over alle zeeën voeren, waren code-telegrammen gezonden, die het bevel inhielden de Olijftak ongemoeid te laten, zoolang deze zich onthield van vijandelijkheden tegen Britsche vaartuigen. De wijze, waarop kapitein Brookes was opgetreden bij Talcahuano, was zeker ook van grooten invloed geweest op deze vriendschappelijke gezindheid.

Aan boord van de Olijftak was, zooals we zeiden, van deze gunstige wending niets bekend en de kapitein deed al het mogelijke, om een ontmoeting met Engelsche schepen te vermijden. Zeer moeilijk zou dit gaan bij het doorvaren van de Straat van Gibraltar. Een andere weg om in de Middellandsche Zee te komen was er niet, want aan het Suez-kanaal kon in geen geval gedacht worden en daarom zag kapitein Brookes zich genoodzaakt zeer bijzondere voorzorgen te nemen. Hij had vernomen, dat een groot deel van de Russische, vrijwillige vloot den tocht zou maken van Libau naar Sebastopol en nu besloot de kapitein zijn schip het voorkomen te geven van een Russisch oorlogsvaartuig. Op die wijze hoopte hij ongehinderd voorbij Gibraltar te komen.

In de eerste plaats werden twee hooge schoorsteenen van zeildoek opgericht, verder werd er een mast bijgeplaatst met een nagemaakt toestel voor draadlooze telegraphie. Het geheele schip werd groen geschilderd, de kleur van de vaartuigen van de Keizerlijke Russische Marine en de naam Jekaterinoslav werd in Russische letters op den boeg gezet. De Russische vlag, het blauwe St. Andrieskruis op een wit veld, die aan den mast wapperde, voltooide de vermomming.

"Ik denk, dat we er zóó prachtig zullen doorkomen," zei kapitein Brookes tevreden, toen alles klaar was. "Alleen is het te hopen, dat we geen krachtigen wind krijgen in de Straat, want dan liggen onze mooie, nieuwe schoorsteenen dadelijk tegen het dek."

"En dan is onze verdere vermomming niets meer waard," voegde luitenant Sinclair er bij. "We hebben ze zoo stevig mogelijk bevestigd, maar toch bewegen ze nog door den wind."

"We moeten maar een beetje op ons goed gesternte vertrouwen. In allen gevalle reken ik er op, dat we wel op een geschikte manier door de Straat zullen heenkomen. Wilt ge in de machinekamer verzoeken de vaart terug te brengen tot vijftien knoopen en wilt ge de windstutten inspecteeren?"

Tegen zonsondergang veranderde de Olijftak, die in noordelijke richting langs de Spaansche kust voer, haar koers en voer naar het Z.O.

Het was een warme avond: Gerald zocht met zijn vriend Stockton een beetje koelte op het dek. Jack was onder de goede zorgen van Dr. White snel in beterschap toegenomen, zijn wond was wel heel gevaarlijk geweest, maar er deden zich gelukkig geen complicaties voor.

"Daar hebben we kaap Tarifa," zei Gerald, toen er aan bakboord een rood licht zichtbaar werd. "Spoedig zullen we nu wel het witte licht van Europa Point in het oog krijgen. Ik ben wel benieuwd naar de gebeurtenissen, die ons wachten. Het zal nog wel gaan, de Middellandsche zee binnen te komen, maar hoe moet het, als we weer terug willen. Door zoo'n paar kruisers als bij Talcahuano kom je wel heen, maar hier krijgen we de heele Britsche Middellandsche zeevloot aan den hals: dat is wat anders."

"Laten we geen zorgen maken voor den tijd. Tot nu toe gaat alles best, we zijn al in de Straat en worden niet opgemerkt."

"Ja, onze vermomming helpt er ons voor 't oogenblik doorheen, maar als het eenmaal bekend is, dat de Olijftak in de Middellandsche zee is, dan worden we van alle kanten aangevallen."

"Als zij —."

Den volzin, dien Jack wilde uitspreken, kon hij niet voleindigen, want eensklaps blies er een rukwind uit de richting van Carnero Point, greep de Olijftak aan stuurboord en wierp de twee schoorsteenen van zeildoek in zee. Het doek raakte verward in de roerkettingen, en daardoor was de werking van het roer verlamd.

Even snel als de wind was opgestoken, ging hij ook weer liggen.

Kapitein Brookes verloor geen oogenblik zijn kalmte en nam dadelijk zijn maatregelen. De motors werden stopgezet, om te voorkomen, dat de schroeven door het zeildoek onklaar zouden worden en dadelijk werden de noodige mannen aan het werk gezet om de hinderlijke doekmassa's uit den weg te ruimen.

Vlug togen ze aan den gang, maar nog geen tien minuten waren ze bezig, of daar grepen met de grootste juistheid de verblindende stralen van een zoeklicht de Olijftak.

"Een schip," sprak kapitein Brookes, "ieder op zijn post, mannen."

Toen hij den commando-toren had bereikt, was het zoeklicht gedoofd en door middel van een signaallicht in den mast, riep het vreemde schip de Olijftak aan, die bewegingloos wachtte, op hetgeen er volgen zou.

"Geef antwoord," beval de kapitein kort en daarop volgden van de brug van het andere schip korte lichtschitteringen, die beduidden: "Welk schip?"

"We zullen maar geen schuilevinkje spelen, Tregarthen. Ik wil mijn eigen, geliefde vlag toonen en als ze maar eenigszins hun veiligheid liefhebben, dan zullen ze daar wel afblijven."

Daarna gaf hij bevel te antwoorden: "De kruiser, de Olijftak."

Een oogenblik later volgde van het andere schip de vraag: "Is kapitein-luitenant Tregarthen aan boord?"

"Zoo, Mr. Tregarthen, hoort ge wel, ge zijt in rang verhoogd, laat me u van harte gelukwenschen."

Er werd bevestigend geantwoord en nu seinde het Britsche schip — want het was ontwijfelbaar een Engelsch vaartuig —:

"Ik heb u een mededeeling te doen; ik zend u een boot."

"Als die boot langszijde ligt hebben we niets meer te vreezen," merkte kapitein Brookes op, "maar we zullen toch op onze hoede moeten zijn. Laat de schroeven een paar slagen doen, dan kunnen we zien of ze te gebruiken zijn en laat flink voortmaken met het opruimingswerk."

Nauwelijks was de valreep neergelaten, of men hoorde het geluid van riemen en de omtrek van de naderende boot werd zichtbaar.

"Twee brieven, Sir; één voor den commandant van dit schip en één voor kapitein-luitenant Tregarthen. Wilt u zoo goed zijn mij voor beide een bewijs van ontvangst te geven?" zei de officier, die de sloep commandeerde, "Ge zult me toch zeker wel de eer aandoen, een oogenblik aan boord te komen," sprak kapitein Brookes hoffelijk en terwijl de officieren naar de campagne gingen, vervolgde hij: "Mag ik zoo onbescheiden zijn, te vragen, hoe het mogelijk is, dat ge brieven voor mij aan boord hadt?"

"Het gevolg van een algemeene order, Sir," antwoordde de luitenant van de Galatea, één van de nieuwste super-Dreadnoughts. "Ten gevolge van uw ongelooflijke snelheid, is men altijd in het onzekere omtrent de plaats, waar uw schip zich bevindt. We zijn zoo gelukkig geweest in uw vaarwater te komen."

Er was een groot verschil tusschen de wijze, waarop de kapitein zijn brief in ontvangst nam en die, waarop Gerald hetzelfde deed.

Terwijl de eerste bedaard de enveloppe met een vouwbeen opensneed, scheurde Gerald de zijne in koortsachtige haast stuk.

Hij vond erin het afschrift van een besluit, waarbij luitenant Tregarthen tot kapitein-luitenant bevorderd werd, terwijl hij voor onbepaalden tijd voor speciale diensten werd aangewezen. Wat zijn verblijf op de Olijftak aangaat, daarover sprak de Admiraliteit zich niet duidelijk uit, toch lag er in haar woorden een aanmoediging voor hem om aan boord te blijven. Het bericht wentelde een grooten last van Geralds gemoed, maar door de opwinding van het oogenblik was het hem niet mogelijk, het voordeel, dat het hem bracht, geheel te overzien.

Intusschen had ook kapitein Brookes de lezing van zijn brief ten einde gebracht, maar geen trek op zijn gezicht verraadde den indruk, dien de inhoud op hem gemaakt had. Met zorg koos hij een veeren pen, versneed die en begon te schrijven.

Deze voorliefde voor veeren pen was een van de zonderlingheden van den kapitein. Overal op zijn schip waren zijn eigen nieuwste vindingen toegepast en hij schreef met de ouderwetsche ganzeveer.

Hij schreef keurig zijn antwoord, sloot zijn brief met een zuiver gevormd lakstempel en overhandigde dien met een hoffelijke buiging aan den Britschen officier.

Toen Gerald ook gereed was met het schrijven van zijn bericht van ontvangst, noodigde de kapitein zijn bezoeker uit, een fijne flesch Madera te blijven drinken en gezellig bleven de drie mannen nog een half uur bij elkander.

Nadat de sloep naar de Galatea was teruggekeerd, was men ook gereed met het wegruimen van de overblijfselen van de verongelukte schoorsteenen en na een vriendschappelijk afscheid met lichtsignalen, verlieten de beide schepen elkander. De Galatea keerde terug naar de haven van Gibraltar en de Olijftak zette, met een snelheid van vijf en veertig knoopen, koers naar het oostelijk deel van de Middellandsche zee.

Vroeg in den volgenden morgen stond de geheele bemanning aangetreden op het campagnedek. Alleen zij, die elders onmisbaar waren, ontbraken in de gelederen.

Toen Gerald aan dek kwam, bemerkte hij, dat de Russische vlag was neergehaald en dat een man gereed stond om de groene-witte van de Olijftak op een gegeven teeken te hijschen.

Iedereen gevoelde, dat er iets bijzonders aan de hand was.

Het was wel algemeen bekend, dat er een belangrijk bericht was ingekomen, maar bijzonderheden kende niemand en het was dus niet te verwonderen, dat alle oogen zich nieuwsgierig richtten op kapitein Brookes, toen deze, in groot tenue gekleed, aan dek verscheen.

De kapitein haalde het schrijven, dat hij den vorigen avond ontvangen had, voor den dag en begon, na een korte inleiding, het stuk voor te lezen.

"Van My Lords, uitoefenend het gezag van Opper-Admiraal van Z.M.'s hoogzeevloot aan den officier, commandeerende den kruiser (nationaliteit onbekend) de Olijftak.

"Sir, — Hierbij berichten we u, dat het decreet, waarbij ge als zeeroover werd aangeduid, d.d. 29.8, is ingetrokken. Dit besluit is van kracht, overal waar Z. M.'s Regeering geëerbiedigd wordt. Aangenomen wordt verder, dat ge u zult onthouden van elke vijandige daad tegen onderdanen, schepen, gebouwen en verdere eigendommen van de Kroon — (Was geteekend) Balderstowe, Secretaris van My Lords, enz., enz."

De eerste oogenblikken, die volgden op de lezing, bleef het doodstil. De officieren toch waren te phlegmatisch om hun gevoelens op luidruchtige wijze te uiten en de manschappen zagen niet dadelijk in, hoe belangrijk de inhoud van het schrijven was. Toen dit tot hen doordrong, uitten ze hun vreugde in een krachtig hoezee. Niets zou de trouw aan hun kapitein kunnen schokken, maar ze bleven toch steeds gevoelen Engelschen te zijn en het verwekte een groote vreugde, dat ze niet langer door de zeelieden van hun vaderland als zeeroovers zouden worden opgejaagd en aangevallen.

"Ge hebt zeker wel opgemerkt, mannen," sprak kapitein Brookes, "dat er meer uit dit stuk te lezen is, dan de Britsche Admiraliteit erin heeft willen neerschrijven. Wij zijn erkend ais een belangrijke factor voor het bewaren van den wereldvrede. En we kunnen gerust nog verder gaan, we kunnen verklaren, dat, mochten voor Engeland uren van beproeving aanbreken, de Olijftak zich zonder bedenken zal scharen aan de zijde van den kampioen voor waarachtige vrijheid.

"Aan den politieken horizon komen dreigende wolken opzetten. Welk aandeel de Olijftak zal hebben in de gebeurtenissen, die in de eerstvolgende weken kunnen verwacht worden, wil ik u meteen meededen.

"Eenigen tijd geleden zijn er ernstige moeilijkheden gerezen tusschen Turkije en Griekenland en verschillende omstandigheden wijzen er op, dat het geschil niet tot deze twee staten zal beperkt blijven, maar dat het leiden zal tot een algemeenen Europeeschen oorlog.

"Er loopen stellige geruchten omtrent het bestaan van een geheim verdrag tusschen Griekenland en Rusland, waarbij bepaald is, dat de Russische Zwarte-zee-vloot de Dardanellen zal forceeren, zoodra het eerste schot in den Grieksch-Turkschen oorlog wordt gelost. Tevens zullen Oostenrijk en Italië zich voegen aan de zijde van Turkije. Rusland zal dus zijn legers over de Karpathen zenden en wanneer we de noodige aandacht schenken aan de bondsverhouding tusschen Duitschland en Oostenrijk, dan moeten we wel aannemen, dat het eerste land niet zal toelaten, dat Rusland reusachtige troepenmassa's samentrekt op Duitschlands oostgrens. Frankrijk wacht slechts op een gelegenheid om de verloren provincies Elzas en Lotharingen terug te krijgen en zal dus stellig Rusland, waarmee het verbonden is, steunen.

"Het geschil tusschen Griekenland en Turkije mag dus niet tot uitbarsting komen. De ontmoeting tusschen de beide vijandelijke vloten mag niet plaats hebben; en die te verhinderen is de taak van de Olijftak."

Toen de kapitein zijn rede geëindigd had, klonk er nogmaals een luid hoezee en de bemanning marcheerde af.

Kapitein Brookes maakte zich juist gereed de campagne te verlaten, toen Mr. Selkirk, de chef van de machinekamer hem een niet zeer welkome mededeeling kwam doen. Er dreigde namelijk gebrek aan brandstof. Mr. Selkirk meende, dat men met de grootste zuinigheid nog voor twee dagen genoeg zou hebben.

De kapitein ontveinsde zich de moeilijkheid van het geval niet. In de motoren zat de kracht van de Olijftak, als die niet voldoende gevoed konden worden, was het geheele schip machteloos. Er moest dus dadelijk naar een middel worden uitgezien, om den voorraad brandstof aan te vullen.

Malta zou men nog wel kunnen bereiken, maar de kapitein had er groot bezwaar tegen nu reeds dadelijk Engelsche hulp in te roepen en daarom vormde hij een ander plan.

De Olijftak zou koers zetten naar de Straat van Messina en daar goed- of kwaadschiks bezit nemen van de lading van één van de vele olie-tankschepen, die uit Baku naar de Fransche havens aan de Middellandsche zee varen.








HOOFDSTUK XX.

De amerikaansche vlieger.

Het was tegen het vallen van de schemering, dat de Olijftak den noordelijken ingang van de Straat van Messina bereikte. In de verte, aan stuurboord, schitterden de lichten van de Siciliaansche stad Milazzo, terwijl aan de andere zijde een roodachtig schijnsel in de lucht de plaats aanwees, waar Stromboli lag.

"Dat is Kaap Faro," merkte Sinclair op, terwijl hij een voorgebergte aanduidde, dat zich wazig afteekende in het bleeke, vervloeiende licht. "Nu komen we gauw in het: drukste vaarwater."

"Hoe gauwer hoe beter," zei luitenant Palmer. "De kapitein heeft juist de mededeeling ontvangen, dat we nog maar twee uur varen kunnen."

"Licht aan bakboord, Sir," riep de uitkijk, toen een mat-roode ster langzaam van achter het voorgebergte te voorschijn kwam.

"Zorg ervoor dat ze geen achterdocht krijgen," zei kapitein Brookes, toen het vreemde schip de sirene liet werken. "Vraag naar het register-nummer."

Het code-boek wees aan, dat men te doen had met het Engelsche schip Bletchley Hall.

Men liet het schip voorbijvaren. Ook een tweede ontmoeting beantwoordde niet aan het doel, want dat vaartuig was de Pluto, van Zante naar Castellamare.

De toestand werd bij het oogenblik meer dreigend en om de laatste brandstof zooveel mogelijk te sparen, werden de machines van de Olijftak stopgezet.

Bij het aanbreken van den volgenden dag zou echter het geluk beter dienen, want een groot vrachtschip kwam langzaam de Straat binnenstoomen en het geoefende oog van den kapitein zag al gauw, dat hij nu gevonden had, wat hij zocht.

"Als dat geen olietank is," riep hij vroolijk, "dan mag ik een Duitscher zijn!"

Zonder iets kwaads te vermoeden gaf het vrachtschip zijn naam op, de haven van uitklaring en van bestemming en den aard van de lading: ruwe petroleum. Maar daarop volgde tot niet geringe verbazing van den gezagvoerder een bevel van de Olijftak om bij te draaien.

Tot eer van den Rus moeten we echter verklaren, dat hij maar niet onmiddellijk dat bevel opvolgde. Hij versnelde den gang van het schip en trachtte zoo snel mogelijk weg te komen. Het tooneel, dat nu volgde, deed denken aan een jacht van een hond op een stekelvarken, want de Olijftak had het, dank zij het bespaarde overschot van haar brandstof, gebracht tot een snelheid van dertig knoopen. Ze loste een kanonschot en toen een granaat op twintig meter afstand van den boeg voorbijgonsde, besloot de Rus te stoppen en bij te draaien.

"Laat een boot neer," beval kapitein Brookes. "Mr. Palmer, gij wilt de zaak wel in orde brengen, niet waar? Nadere bevelen behoef ik u niet te geven."

"Neen, sir," antwoordde de luitenant.

Zoodra de boot bij het schip was gekomen, begon de kapitein, een groote, breedgeschouderde Rus, uit te varen en hij slingerde den indringers scheldwoorden, ontleend aan alle Europeesche talen, naar het hoofd.

"Gooi eens een touw uit!" riep Palmer. "En maak je niet zoo dik, oude jongen. We komen alleen maar een beetje olie halen."

"Jullie hebt hier niets te halen," antwoordde de vertoornde schipper.

"We zullen er natuurlijk een goeden prijs voor betalen."

"Dank je wel, mijn olie is niet te koop."

"Dan zullen wij ze moeten nemen."

"Zoo, dus jullie zijn zeeroovers, dan weet ik wat me te doen staat. 'k Heb geschut aan boord en ik zal jullie een lesje geven, dat je lang zal heugen. Hoe heet eigenlijk je schip?"

"De Olijftak!"

De uitwerking van die mededeeling was wonderbaarlijk: de bemanning van het vrachtschip sprong van de verschansing, de kapitein verliet de brug en zorgde ervoor, dat onmiddellijk de valreep werd neergelaten.

In een ommezien waren Palmer en zijn mannen aan boord en namen bezit van het schip, terwijl de boot werd teruggezonden. Voorzichtig manoeuvreerend kwam nu de Olijftak langszijde en men begon dadelijk de olie over te laden.

Slangen werden aangeschroefd en zes groote centrifugaalpompen begonnen te werken en vulden de tanks van de Olijftak, die zes honderd ton konden bevatten.

Toen het werk was afgeloopen, stelde kapitein Brookes den gezagvoerder een wissel op een Engelsche bank ter hand, ruimschoots de waarde vertegenwoordigend van de overgenomen olie en ten overvloede gaf hij hem nog een kist whisky ten geschenke.

Zoodra de Olijftak zich nu op eenigen afstand van het vrachtschip bevond, deelde kapitein Brookes mee, dat het zijn plan was, den gezagvoerder nog even kennis te laten maken met de uitwerking van de Z-stralen.

Gerald maakte de opmerking, dat er dan misschien schade zou worden toegebracht aan den onderzeeschen kabel tusschen Reggio en Messina, maar de kapitein merkte op, dat men, als er stoornis ontstond, zeker wel aan andere oorzaken zou denken. Daar ginds immers lag de Etna en vulkanische verschijnselen konden ook invloed op den kabel hebben.

Gedurende tien minuten liet men de Z-stralen werken, terwijl de Olijftak de in de oudheid zoo beruchte Scylla en Charibdis voorbijvoer op weg naar de haven van Catania, zestig mijlen ten zuiden van de straat.

"Een wrak vooruit, Sir," riep de man op den uitkijk.

Dadelijk grepen de officieren naar hun kijkers en spoedig hadden ze een voorwerp ontdekt, dat op het eerste gezicht veel geleek op een zeilboot, die op zijde lag.

"Als dat zoo is, dan is het een heel vreemde boot," merkte Stockton op.

"'t Is een monoplan," riep kapitein Brookes. "De vlieger is met zijn toestel in zee gevallen. Opgelet, vooruit!"

Er werd bevel gegeven de vaart van het schip te minderen, terwijl de bemanning de noodige maatregelen voor het reddingswerk nam. Na enkele minuten was de afstand al zooveel kleiner geworden, dat men van het schip af met het bloote oog duidelijk het verongelukte vliegtuig zien kon. Het dankte zijn behoud aan twee cilindervormige drijvers van aluminium, maar het lag toch voor het grootste deel onder water. Van de motor was niets meer te zien, de beide schroeven staken nog even uit boven 't watervlak en de toppen der vleugels doken onder bij iedere golving van de zee.

De vlieger, in een rubber overjas gestoken, zat tot aan zijn middel in het water. Hij had al begrepen, dat er redding kwam opdagen en dat had hem blijkbaar geheel op zijn gemak gesteld, want hij had met de grootste bedaardheid een kolossale sigaar uit zijn koker genomen. Een automatisch toestelletje verschafte hem een vlammetje en nu zat hij te rooken, zoo rustig, alsof een val met een vliegtuig in zee het meest alledaagsche avontuur is, dat een vlieger kan overkomen.

"Recht het roer!" commandeerde kapitein Brookes, toen de hooge romp van de Olijftak langzaam voort gleed aan de lijzijde van het drijvende vliegtuig en toen riep hij over de verschansing: "Ahoy, daar! Hoe lang zijn je vleugels?"

"Vijftien voet," klonk het antwoord.

Geruischloos draaide één van de groote kranen buitenboord en het blok met den haak, die door een electrisch werktuig werd bestuurd, zakte langzaam. Juist in het midden werd het vliegtuig gegrepen en een oogenblik zweefde het in de ruimte, terwijl een stroom van water en olie eraf gutste.

"Dat is een leelijk ongeval," merkte kapitein Brookes op, toen de vlieger met een vlugge beweging uit zijn toestel op het dek sprong.

"Niet noodig me dat te vertellen, Sir," zei de ander met sterk Amerikaansch accent, "en ik gaf er graag een paar dollars voor, als ik te weten kon komen, wat er eigenlijk de oorzaak van is. Mijn motor is van de Maxfield Universal Gold Star Motor Company te Petersburg, een prachtig stuk werk, waarop ik volkomen vertrouwde en die heeft me nu zulke parten gespeeld. Maar laat ik me eerst even voorstellen, Sir: Sidney P. Flew, van New-York; ik was met mijn vliegtuig op weg van Queenstown naar Cairo. En aan boord van welk schip ben ik nu, Sir?"

"Aan boord van de Olijftak!"

"De bekende zeeroover? Sir, laat ik u de hand drukken; wat een buitenkans!"

"Hebt u dan van de Olijftak gehoord?"

"Ervan gehoord? Heel Europa en de Vereenigde Staten waren er vol van. Toen ik New-York verliet, waren de laatste woorden, die mijn vader bij het afscheidnemen sprak: 'Sidney, jongen, blijf die ellendige Olijftak uit den koers en zorg, dat die je niet te pakken krijgt.' ''k Wou, dat het al zoo ver was,' zei ik, 'dat zou het mooiste oogenblik van mijn leven zijn en gij waart de beroemdste man van Broadway, als ge zoudt kunnen zeggen: mijn zoon is aan boord van de Olijftak.' En kijk, nu is mijn wensch vervuld."

"Dat is zeker," merkte kapitein Brookes op, "en ik hoop voor u, dat uw verblijf hier aan boord geen teleurstelling zal zijn. Eén van mijn officieren zal u naar onze kajuit brengen, waar ge alles zult vinden, wat men voor een stevig ontbijt kan wenschen."

"Dank u, Sir, 'k heb nog geen twee uur geleden te Cosenza ontbeten. Als ge het mij toestaat, wil ik liever mijn machine uit elkaar nemen en de motor nazien, voor het zeewater er nadeelig op inwerkt. Die motor liep als een klok, tot ze opeens stopte en begon te gloeien. Als een aangeschoten vogel, gleed ik toen naar beneden."

"'k Geloof, dat ik de verklaring van uw ongeval geven kan," zei kapitein Brookes. "Om bepaalde redenen zag ik mij genoodzaakt een electrischen stroom af te geven en ongelukkigerwijze zijt ge onder den invloed daarvan gekomen."

"Ongelukkigerwijze, Sir? Integendeel tot mijn onuitsprekelijk groot geluk!" riep de jongeman geestdriftig uit. "Denk eens aan, Sir, wat een prachtig bericht voor de New-York Herald: Sidney P. Flew, van New-York werd getroffen door de electrische kanonnen van de Olijftak, de wereldberoemde kruiser."

"Wat een geestdrift!" zei kapitein Brookes met een glimlach tot Gerald, toen de aviateur met zijn gehavende machine bezig was. "Wilt u hem rondleiden en de gedeelten van het schip laten zien, die geen geheimen bevatten. Zoodra zijn vliegtuig weer in orde is, zullen we hem zijn reis laten vervolgen. En dan wilde ik u meteen nog vertellen, dat ik gehoord heb, dat de Turksche vloot kalm in den Gouden Hoorn ligt en dat er in de eerste dagen niets bijzonders te wachten is. Wat zoudt ge er van zeggen, als ik u in de gelegenheid stelde, om in dien tijd een bezoek te brengen aan het eiland Malta?"

"Als het geen last veroorzaakt, zou ik dat zeker heel graag doen."

"Heelemaal geen last. We zetten u met uw vriend Stockton af in de haven van Catania, vanwaar een geregelde stoombootdienst op La Valette onderhouden wordt."

De twee vrienden hadden nu ongeveer vijftien uur voor hun bezoek en ze gebruikten dien tijd goed: ze lieten geen minuut verloren gaan. Gerald wist den weg op het eiland en deed dus dienst als gids bij het tochtje. Een voorname reden, waarom hij 't aanbod van den kapitein zoo gretig had aangenomen, was, dat hij wilde trachten op Malta een uniform te krijgen. Nu de Admiraliteit geen bezwaar maakte tegen zijn verblijf aan boord van de Olijftak, meende hij ook gerechtigd te zijn tot het dragen van een Britsche uniform met de onderscheidingsteekenen van zijn rang. Inderdaad slaagde hij erin een militairen kleermaker te vinden, die zich verbond, zulk een uniform binnen twaalf uren te leveren, natuurlijk tegen een veel verhoogd tarief.

Toen Gerald van zijn uitstapje terugkeerde, werd hij door kapitein Brookes ontvangen met de mededeeling, dat de Turksche vloot de Dardanellen verlaten had. "We zullen spoedig de handen vol hebben," zei hij, "ga eerst naar kooi en slaap een paar uur, want dat zult ge wel noodig hebben."

"Een oogenblikje nog, Sir — hoe gaat het met onzen vlieger."

"Ja, dat wordt een vervelende geschiedenis. Hij is er niet in geslaagd, zijn machine zoo ver te herstellen, dat hij ze weer gebruiken kan, maar ik geloof, dat hij praatjes verkoopt en dat het er hem alleen om te doen is, hier te kunnen blijven. En zoo zijn we met hem opgescheept: ik heb de onderdeelen van het vliegtuig laten bergen onder het pantserdek. Als we onze zaken hier hebben afgedaan, kunnen we hem ergens aan land zetten, als hij nog in staat is te vliegen. Kijk, daar is hij in gezelschap van Palmer: hij lijkt zich bijzonder aangetrokken te gevoelen tot dien jongeman. — Maar ga nu rusten, Mr. Tregarthen, want morgen vroeg gaan we aan den dans."








HOOFDSTUK XXI.

De marconigraaf gestolen.

De smalle Straat tusschen de eilanden Negropont en Andros vertoonde een ongewoon schouwspel aan de bemanning van de Olijftak.

Vier Turksche slagschepen: de Azizieh, Mahmoudieh, Orkanieh en Osmanieh kwamen aanstoomen met een snelheid van negen knoopen. Alle krachten moesten worden ingespannen om deze uiterste grens van snelheid door de oude schepen te doen bereiken. Op de flanken van de flottielje, zeker om haar te beschermen, voeren de kruisers Abdul Mejid, Fezibahri en Hamidieh, die wel vlugger vooruit hadden gekund, maar haar gang moesten matigen met het oog op de slagschepen. De slagschepen waren opgeknapt en schoongemaakt en uiterlijk was er niets te zien van de gebreken, die moesten zijn ontstaan in den langen tijd, dien ze ongebruikt en verwaarloosd in den Gouden Hoorn hadden doorgebracht. Of ze opgewassen zouden zijn tegen de kleinere, maar meer zeewaardige Grieksche schepen, stond wel te bezien.

De Helleensche vloot bestond uit drie slagschepen: de Hydra, de Psara en de Sparai benevens drie moderne kruisers. Tot op zeven mijlen waren de vijandelijke machten elkander genaderd en aan beide zijden maakte men zich gereed, den strijd te beginnen.

Met een groote, witte vlag in top, verscheen plotseling de Olijftak tusschen de twee vloten en stopte op ongeveer drie kabels lengte van het Turksche vlaggeschip, de Azizieh.

Ieder was op zijn post. Op de brug en in den commando-toren bevonden zich kapitein Brookes, Gerald, Slade en een bootsman met twee maats voor het hijschen van de signalen.

Met de grootste snelheid rezen en daalden de signaal-vlaggen en deelden het volgende mee:

"Van den kapitein van de Olijftak aan de bevelhebbers van de Turksche en de Grieksche vloot.

Valt niet aan, maar keert terug naar uw havens. Ieder schip, dat mijn bevel niet opvolgt, doch het vuur opent, zal worden vernietigd."

De Turksche Admiraal was buiten zich zelf van woede.

Hij had van de Olijftak gehoord en hij wist, hoe ze tegen de Peruaansche vloot was opgetreden, maar zijn trots als Muzelman liet niet toe, dat hij zich liet bevelen door een Giaour. Langzaam draaide de toren voor den mast van de Azizieh rond, totdat het 9,2 Krupp-kanon dreigend gericht was op de Psara. Tien seconden bleef de vuurmond in dien stand: de Admiraal aarzelde blijkbaar het bevel tot vuren te spreken.

Toen kwam er weer beweging in den toren en een oogenblik later was nu het kanon op de Olijftak gericht.

"Zoekt dekking, heeren," zei kapitein Brookes volmaakt bedaard, "De oude heer daarginds schijnt heelemaal buiten westen te geraken."

Daar viel het vijandelijk schot. De Turksche kanonnier was echter niet op de hoogte van de kwaliteit van de lading: hij had gerekend op slecht kruit en nu was het toevallig veel beter dan de gewone soort.

Het gevolg daarvan was, dat de granaat zonder eenige schade aan te richten over de Olijftak heen vloog, maar op zoo geringen afstand, dat de mannen, die zich op de brug bevonden, door den luchtdruk op den grond werden geworpen.

"Voorste toren: laden met projectiel n°. 2," commandeerde kapitein Brookes en zich tot Gerald wendend, ging hij voort: "die kanonnier daar weet beslist niet, wat hij wil, maar wij zullen hem laten zien, dat het hier anders gesteld is."

De kapitein dacht er blijkbaar niet aan, het Turksche schip te sparen. Het schot was door den Turkschen admiraal met voorbedachten rade afgevuurd en toen er geen antwoord kwam, maakte hij zich gereed voor de tweede maal te vuren.

Vóór het echter zoo ver kwam, zou de Olijftak ook een woord spreken Het rechtsche kanon van den voorsten toren sloeg even achteruit en een blauwig rookwaas steeg omhoog, terwijl de granaat den weg naar het Turksche vlaggeschip doorliep.

De Azizieh was een oud schip, gebouwd aan de Clyde in 1864. De pantsergordel had een dikte van 5 1/2 c.M. en de Turken dachten, dat dit voldoende was om het schip tegen elken aanval te beveiligen.

De granaat van de Olijftak trof juist midscheeps. Een klein gat werd slechts in den wand van het schip geslagen, maar een oogenblik later volgde de ontploffing waarvan de uitwerking verschrikkelijk was. Inwendige deelen van het vaartuig werden hoog de lucht ingeslingerd en een zware rookzuil warrelde omhoog.

Met hun gewone zorgeloosheid hadden de Turken niet voor reddingsmiddelen gezorgd. De houten booten stonden in vlam, voor ze konden worden uitgezet en de mannen sprongen voor 't grootste deel in zee, toen ze zagen dat de ondergang van het slagschip zeker was. Redding vonden ze echter niet, want ze konden niet vrij komen uit het woest bewogen water om het zinkende schip. Eerst zakte het achterschip, maar plotseling werd dit met de woest rondslaande schroeven hoog opgeheven en met den kop vooruit verdween het gevaarte in de golven, de ongelukkige drenkelingen meesleepend in de warreling van het water. Een brullend geluid steeg omhoog, toen het zeewater in aanraking kwam met de stoomketels en toen werd het doodstil. De Azizieh had haar graf in de golven gevonden.

Daarmee was de zaak afgedaan. De andere Turksche schepen wendden onmiddellijk den steven en zetten koers naar de Dardanellen. De bevelhebber van de Grieksche vloot betuigde door een signaal zijn dank aan kapitein Brookes, doch deze deed alsof hij het niet opmerkte; daarna verdwenen ook de Grieksche schepen, maar in zuidelijke richting.

Zoo was dan de verwikkeling in het Oosten onbegrijpelijk vlug opgelost, maar daarmee was nog volstrekt niet alle gevaar voor een Europeeschen oorlog verdwenen. Er bestond veel kans, dat de brand op een ander punt zou uitslaan.

Een paar dagen, nadat het gevecht met de Mazizieh was geleverd, werd Gerald door den Amerikaanschen vlieger aangesproken. "Ik zou toch zoo graag eens een kijkje nemen in dien geheimzinnigen commando-toren, Mr. Tregarthen," zei hij. "Kunt u mij daartoe niet in de gelegenheid stellen?"

"Ik ben bang, dat het niet gaan zal, Mr. Flew; stellig niet zonder de toestemming van kapitein Brookes. Vraag het hem zelf maar."

"Dank u; dat wilde ik juist liever niet. — Spreek er ook maar niet over met den kapitein."

Vijf minuten later kwam kapitein Brookes aan dek.

"Waarom zou die Yankee toch zoo nieuwsgierig zijn naar het inwendige van onzen toren, Mr. Tregarthen?" vroeg hij.

Gerald kreeg een kleur van verrassing, nu het bleek dat de kapitein wist, wat de Amerikaan hem had gevraagd. 't Was onbegrijpelijk, hoe hem dat bekend kon zijn.

"Kijk maar niet zoo beteuterd, Mr. Tregarthen. Ge zijt niet de eerste, wien de jongeman met zoo'n vraag aan boord komt. Het begint me te vervelen, hij is lang genoeg hier aan boord geweest en ik denk er hard over hem zijn congé te geven. 't Is best mogelijk, dat hij te goeder trouw is, maar hij speurt me te veel rond."

"Die speurzin is een karaktertrek van de Amerikanen, Sir."

"Dat zal ik niet tegenspreken. Maar waarom komt hij met zijn verzoeken niet rechtstreeks bij mij?"



image: 06_duizelingwekkende.jpg
[Illustratie: en stortte met duizelingwekkende vaart naar beneden Pag. 151]

Flew wandelde met luitenant Palmer het campagnedek op en neer en kapitein Brookes wenkte hem om nader te komen.

"Hoe lang denkt ge noodig te hebben, om den motor voor uw vertrek in orde te maken?"

"Een paar uur, Sir. Waarom vraagt u dat zoo?"

"Kijk, daar ligt de kust van Syrië; ik wilde u voorstellen van dat punt uw reis per vliegmachine voort te zetten Onze vaart langs de kust van Syrië en Palestina is weinig belangwekkend voor u en spoedig zullen we het oostelijk deel van de Middellandsche zee verlaten en dan raakt u heelemaal van uw weg."

Ofschoon deze woorden door den kapitein op vriendelijken toon werden gesproken, maakten ze toch op den vlieger den indruk van een bevel, waartegen hij geen bedenkingen durfde opperen.

Eerbiedig antwoordde hij dan ook: "Zeer goed, Sir. 'k Zal mij zoo spoedig mogelijk gereedmaken."

Binnen anderhalf uur was de eendekker in elkaar gezet en de motor in orde gemaakt, terwijl de Olijftak steeds zuidwaarts voer, evenwijdig aan de kust van Syrië.

"Alles is in orde, Sir."

"Goed, ga dan naar beneden, om nog wat te eten, voor ge u inscheept. En, wat ik nog zeggen wil, is de afstand van hier tot de kust niet te groot voor een vlucht?"

"Volstrekt niet, Sir."

"En zal er op het dek ruimte genoeg zijn om op te stijgen?"

"Daar ben ik niet bang voor, Sir. Ik heb niet zoo heel veel ruimte noodig en kan zeer steil omhoog vliegen; 't eenige waarvoor ik bang ben, is, dat ik de verf hier en daar zal beschadigen, maar ik zal er zooveel mogelijk voor oppassen."

Toen de kapitein verder niets opmerkte, begaf de vlieger zich met Palmer naar de kajuit, waar ze zich nog een goed half uur ophielden in gezelschap van de andere officieren, die geen dienst hadden. En daarna ging hij zich gereed maken voor de vlucht. Toen hij weer aan dek verscheen, was hij in zijn vliegersuitrusting gestoken; alleen had hij zijn rubber-overjas niet aangetrokken, omdat het te warm was, zooals hij zeide.

De geheele bemanning was op het dek gekomen, om hem te zien opstijgen. Nadat hij alle officieren hartelijk de hand had gedrukt, nam Sidney P. Flew plaats in zijn machine. De motor werd aangezet; een paar schokjes vooruit en toen schoot de eendekker als een reusachtige vogel omhoog onder geestdriftig gejuich van matrozen en officieren.

Met gespannen aandacht volgden allen de beweging van het vliegtuig, toen eensklaps groote opschudding ontstond, want luitenant Palmer kwam doodsbleek en duizelig als een beschonken man de campagne-trap opscharrelen.

"Houdt hem tegen!" riep hij. "Hij heeft de seingevers van onze marconigraaf gestolen!" Meer kon hij niet uitbrengen, hij viel bewusteloos op het dek neer.

Kapitein Brookes verloor bij de algemeene verwarring, die deze mededeeling veroorzaakte, geen oogenblik zijn kalmte.

"Naar den toren, Mr. Tregarthen! De Z.-stralen!"

Gerald volgde onmiddellijk het gegeven bevel. Het vliegtuig moest door middel van den electrischen stroom naar beneden gehaald worden en wilde dat gelukken, dan moest men er voor zorgen dat het niet buiten de zone van de Z.-stralen kon komen, vóór men ze in werking had gebracht. Alles kwam dus aan op snel handelen. De opeengedrongen zeelieden maakten van zelf den weg naar den toren vrij en Gerald snelde er heen.

Vlug, maar bedaard en omzichtig richtte hij de wijzers. Er sprong geen vonk over. Hij probeerde het in een ander vierkant en in nog één, maar nergens vertoonde zich de vonk om het bewijs te leveren, dat de electrische stroom werkte. Het toestel voor de Z.-stralen was dus ook in de war gebracht.

Gerald begreep wel, dat op dit oogenblik een onderzoek naar de oorzaak van de storing tot niets zou leiden. Hij verliet dus den toren en stelde kapitein Brookes op de hoogte van hetgeen hij had ervaren.

De kapitein keek met aandacht naar het verdwijnende vliegtuig en commandeerde: "Laad dien zesponder."

Onmiddellijk waren de mannen, die het stuk moesten bedienen, op hun post en schoven de groote granaat erin.

"Vierduizend meter," riep luitenant Sinclair, zonder bevel af te wachten. Met zijn zak-toestel had hij den afstand tot het vliegtuig opgenomen.

"Vuur!"

"Prachtig schot," riepen eenige officieren tegelijk, toen ze door hun kijkers zagen, dat de granaat sprong vlak boven den vluchteling.

Nog tien seconden vervolgde het vliegtuig zijn weg, maar toen maakte het, als een aangeschoten vogel, een buiteling en stortte met duizelingwekkende vaart naar beneden.

"Full speed vooruit," commandeerde kapitein Brookes, terwijl hij zich naar de brug begaf.

Een paar minuten waren voor de Olijftak voldoende om de plek te bereiken, waar de vliegmachine in de golven verdwenen was en die aangewezen werd door de drijvende kap van den vlieger.

Het dieplood werd uitgeworpen en wees tachtig vademen aan.








HOOFDSTUK XXII.

Gevaarvolle oogenblikken.

"Breng de sloep uit. Laat de bemanning zich inschepen en drie dreggen met de noodige lijnen meenemen," beval kapitein Brookes en daarna wendde hij zich weer tot zijn officieren en zei: "Voor we ons moeite geven, om onze verloren toestellen terug te krijgen, moeten we eerst hier aan boord een onderzoek instellen. Mr. Slade, wilt ge zoo goed zijn de marconi-kamer te inspecteeren en mij meedeelen, wat ge er voor bijzonders hebt opgemerkt.' En Mr. White, mag ik u verzoeken, naar Mr. Palmer te gaan zien; die zal stellig uw zorgen wel noodig hebben. Doe uw best, om hem spoedig zoo ver op te knappen, dat hij ons het een en ander kan vertellen, van hetgeen hem overkomen is. En Mr. Tregarthen, laten wij eens nagaan wat er eigenlijk aan het toestel voor de Z.-stralen hapert."

Het laatste was al heel gauw gevonden. Er was een klein gat geboord in den stalen mantel, die de draden beschermde, die van de batterijen naar het wijzerbord liepen. In dat gat was een metalen staafje gestoken, dat contact tusschen de draden veroorzaakte, waardoor de stroom was afgeleid.

't Was echter onbegrijpelijk, hoe iemand onbemerkt in den toren was kunnen komen en hoe hij daar zoo lang had kunnen blijven, als noodig was, om een gat te boren in de dikke, stalen plaat. Er zouden toch uren noodig zijn geweest, om dat werk te verrichten. Of het toestel voor de Z.Z.-stralen nog in orde was, kon men niet dadelijk zeggen; eerst moest er een gelegenheid komen om er een proef mee te nemen.

Het onderzoek van den toren was dus spoedig afgeloopen en ook luitenant Slade was gauw gereed met zijn inspectie van de marconi-kamer en bracht nu zijn rapport uit aan den kapitein.

"Al de seingevers zijn weg, Sir, behalve die naar Plougastel."

"Is de ontvanger beschadigd?"

"Neen, Sir; ik kon in verbinding komen met Plougastel."

"Daar mogen we wel dankbaar voor zijn. Door het verlies van onze seingevers zijn we van alle verbindingen afgesneden, maar met onzen Britschen agent kunnen we nu toch de gemeenschap onderhouden. — Laten wij nu hooren, wat Mr. Palmer ons zal kunnen zeggen."

"Mr. Palmer is weer in zoo verre hersteld, dat hij kan ondervraagd worden, Sir," zei de dokter. "Hij is nog een beetje soezerig door de werking van een bedwelmende stof, volgens de verschijnselen opium."

"Zeer goed, Mr. White, dan zal ik hem in zijn hut gaan opzoeken."

Luitenant Palmer zag er nog bleek en ontdaan uit. Hij stond met zichtbare inspanning op van zijn stoel en maakte het saluut voor zijn commandant.

"Ga zitten, Mr. Palmer," zei deze vriendelijk, "en vertel me, wat ge van de geschiedenis weet." Rustig ging hij op een stoel zitten en wachtte, tot de luitenant zijn gedachten zou verzameld hebben en onderwijl keek hij eens rond in de hut. In de kleine ruimte stonden de gewone meubels en de eenige bijzonderheid was een seintoestel aan den wand, waarin nu een blauw licht gloeide. Dit duidde aan, dat de marconigraaf niet in werking was, doch zoodra het blauwe in rood licht veranderde, wist Palmer, dat hij zich naar de marconi-kamer moest begeven.

Op de tafel stond een koffiepot, waarvan de inhoud dienst gedaan had bij de behandeling van de opiumvergiftiging en op den grond een galvanische batterij, die ook door Dr. White gebruikt was.

"Komaan, Mr. Palmer, vertel nu eens op."

"Het spijt mij, Sir, meer dan ik zeggen kan, dat dit nu gebeuren moest."

"Zoo ver ik kan nagaan, is er niets, waarover ge spijt dient te hebben. Vertel nu maar rustig, wat ge u nog van de zaak herinnert."

"Dat is niet zoo heel veel, Sir. De Yankee kwam in mijn hut, om afscheid te nemen en bood me een sigaret aan. Toen ik een paar trekken gedaan had, voelde ik eensklaps een groote loomheid over me komen en was het net, of ik alles door een nevel zag. Flauwtjes herinner ik mij, dat Flew mij op mijn slaapbank neerlei. Hoe lang ik daar heb gelegen, weet ik niet, maar ik ben toch weer overeind gescharreld en ben er in geslaagd de deur open te maken en door de frissche lucht, die binnenstroomde, kwam ik weer wat tot mijzelf. Het eerste, wat ik toen opmerkte, was, dat de sleutel van de marconi-kamer niet meer op zijn plaats hing. Dadelijk begreep ik, dat er een schurkenstreek was uitgehaald en ik besloot aan dek te gaan om alarm te maken. Toen ik daar kwam, hoorde ik dat de vlieger al weg was."

"Hoe waren de seingevers vastgemaakt?"

"Ze bevonden zich elk in een kleinen cylinder, waaraan een ring zat, terwijl door die ringen een stalen ketting liep, die aan den wand was bevestigd."

"Zouden ze losgemaakt zijn, toen ze zijn weggenomen?"

"Dat denk ik niet, Sir!"

"Dat maakt het werk heel wat eenvoudiger, wanneer we ernaar gaan dreggen. Nu ga ik weer eens aan dek kijken, hoever men daar gevorderd is."

De sloep was al afgevaren en beschreef langzaam voortdurend kleinere kringen om de ankerboei, die de plaats aanwees, waar het vliegtuig gezonken was. Aan den voorsteven hing aan een stevig touw de dreg.

Op een gegeven oogenblik stopte de sloep en de bemanning begon het touw in te palmen, maar toen eenmaal de kabel strak stond, kon men onmogelijk verder komen: de dreg wilde niet omhoog. Alle krachten werden ingespannen maar alle pogingen waren vergeefsch. Toen besloot men een boei vast te maken aan de lijn van de dreg en het dieplood op te halen. Dit was ingericht voor diepzee-onderzoek, drong met een punt door in den bodem en bracht dan in een kegelvormig bakje eenige deeltjes van dien bodem mee naar boven. Toen het toestel boven water kwam, werd met de grootste nauwkeurigheid de inhoud van het bakje onderzocht, die tot groote verwondering van de officieren bleek te bestaan uit ijzerschilfers, die met roest bedekt waren.

Kapitein Brookes kon die vreemde vondst niet verklaren en gaf bevel de tweede dreg een eind verder uit te werpen. Het dieplood werd opnieuw neergelaten en wees nu aan, dat er zich op vierenzeventig vademen een dikke modderlaag bevond. Met de tweede dreg ging het precies als met de eerste, ze raakte in iets verward en kon niet worden opgehaald. Een poging met de derde dreg was even vruchteloos.

"Daar beneden moet iets bijzonders zijn," zei kapitein Brookes, "en ik ben bang, dat we onze seingevers niet zullen terugzien."

"Mag ik u wat vragen, Sir?"

De kapitein draaide zich snel om en stond nu tegenover Palmer, die nog wel bleek zag, maar overigens geheel hersteld was.

"Wel?"

"Ik ben aansprakelijk voor al wat er gebeurd is en ik hoop in staat te zijn, mijn fout te herstellen. Mag ik met de duikboot dalen?"

"Met de duikboot? Maar ben je niet wijs? Weet je wel, hoe diep het hier is? Tachtig vademen, zoodat de druk op een vierkanten centimeter 224 pond bedraagt."

"De duikboot is bestand tegen een druk van 230 pond, Sir."

"Ik stel uw ijver zeer op prijs, en ik had gaarne onze marconigraaf weer in orde, maar het waagstuk, dat ge voorstelt, mag ik niet toelaten."

"Sir, ik ken de gevaren, waaraan ik mij ga blootstellen en we zullen alle mogelijke voorzorgen nemen. Het zal ook niet noodig zijn, dat we tot op den zeebodem dalen, want we kunnen immers gebruik maken van de electrische dreg."

"Mr. Palmer, ik ken u als een koelbloedig en bekwaam officier en als ge mij wilt beloven, zoo voorzichtig mogelijk te handelen, dan zal ik me verder niet verzetten tegen de uitvoering van het plan. Ge zult vijf man noodig hebben, om de boot te bemannen; we zullen vrijwilligers vragen, dan kunt ge daaruit een keus doen."

"Ik ga mee," zei Gerald vastbesloten.

"Dank je," antwoordde Palmer en stak hem de hand toe, die Gerald hartelijk drukte.

De oproep van vrijwilligers werd niet te vergeefs gedaan, want alle mannen, die wel eens een tocht met de duikboot hadden meegemaakt, meldden zich aan en het was niet zoo gemakkelijk, daaruit een keus te doen. Maar eindelijk kwam men er toch mee klaar en Palmer, Gerald en drie matrozen maakten zich gereed om den avontuurlijken tocht te wagen.

Kapitein Brookes wees hen nog eens op het gevaarlijke van de onderneming en raadde hun aan goed na te denken over den stap, dien ze gingen doen. Hij verzocht Palmer, in geen geval langer weg te blijven dan een uur; was na verloop van dien tijd de boot niet weer boven, dan zou hij het ervoor houden, dat hun een ongeluk was overkomen. En ten slotte gaf hij hun in overweging, eerst een kwartier rust te nemen. Mocht iemand in dien tijd van gedachte veranderen, dan kon hij zich altijd nog terugtrekken.

Toen het kwartier om was, waren de mannen echter nog even vastbesloten en met een krachtigen handdruk namen ze afscheid van hun makkers en scheepten ze zich in.

Langs een spiraalvormige baan met groote kromming daalde de duikboot. Voortdurend zwakker werd de bleek-groene lichtschemering, die door het water drong en de toenemende druk bemoeilijkte meer en meer de beweging van de schroef. Er werd bijna geen woord gesproken, alleen hoorde men de stem van Palmer, die door middel van de draadlooze telephoon kapitein Brookes op de hoogte hield van de vorderingen, die de duikboot bij de daling maakte.

Toen een diepte van vijf en dertig vademen bereikt was, werd het zoo donker, dat men zijn toevlucht moest nemen tot het krachtige electrische zoeklicht. Er was niets te zien, dan een onbegrensde watermassa, die door haar onbeweeglijkheid en verlatenheid een beangstigenden indruk maakte. Zestig vademen! De motor werkte krachtig en er werden groote vonken gevormd, wanneer de schroef door den druk van het water op de bladen, geheel stilstond.

"Wat is dàt?" fluisterde Palmer, terwijl hij naar een dikke streep wees, die de stralen van het zoeklicht doorsneed.

Gerald keek uit en haalde vlug het roer om, ten einde de boot om de lijn heen te sturen.

"'t Is het touw van één van de dreggen."

"Onmogelijk!"

"Toch wel, je hebt niet gedacht aan het gezichtsbedrog, waardoor alles onder water grooter lijkt. We weten nu meteen, dat we niet uit den koers zijn geraakt."

"Is alles in orde beneden, Halliday?"

"Ja, Sir."

"Meld me dadelijk, als er aan 't een of ander te zien is, dat de wanden gebogen worden."

De matroos was even bedaard, als hij geweest zou zijn, wanneer hij veilig en wel op het dek van de Olijftak gezeten had. Hij stelde onvoorwaardelijk vertrouwen in de beide officieren in den toren, ofschoon hij heel goed wist, dat de stalen boot ieder oogenblik in elkaar kon gedrukt worden als een eierschaal door de ontzaglijke kracht van het water.

Plotseling, op een diepte van vijfenzestig vademen, bracht Palmer de boot tot stilstand. Hij en Gerald zagen een tooneel, dat hen beide met vrees vervulde.

Hun vaartuig lag tegenover den top van een berg van zeegras en schaaldieren, waarvan de kern bestond uit het wrak van een prachtig stoomschip.

Palmer bracht de boot in beweging, die nu langzaam rond het sombere gevaarte voer. Spookachtig speelden de stralen van het zoeklicht langs de massa roestig ijzer en staal, overdekt met zeewier. Donker gaapte een geschutspoort, waaruit de loop van het stuk dreigend naar buiten stak, een vervaarlijke toren teekende zijn omtrek af en toonde den loop van twee monsterkanonnen, terwijl een eind verder de overblijfselen van de brug te zien waren, dragend de voor eeuwig zwijgende semaphoren.

Spookachtig was de indruk, die het gezonken vaartuig maakte daar op den bodem der zee. Twee groote schoorsteenen half in elkaar gezakt, hingen nog aan stevige metalen draden en een mast met twee marsen stak omhoog.

Palmer bracht de duikboot achteruit, om niet in aanraking te komen met de gevaarlijke brokstukken van het wrak, die in den omtrek verspreid lagen en de beide officieren riepen tegelijk: "De Victoria!"

Inderdaad hadden ze daar de treurige overblijfselen gezien van een prachtig slagschip, dat twintig jaar vroeger was ondergegaan. Een groot verlies had die ondergang veroorzaakt voor de Britsche vloot. Op een diepte van tachtig vademen rustte de Victoria, nadat ze geramd was door de Camperdown en door een zonderlingen samenloop van omstandigheden was de duikboot van de Olijftak op dezelfde plek gedaald.

"Als de seingevers tusschen de overblijfselen van het wrak zijn terecht gekomen, zijn we ze stellig kwijt," zei Palmer.

"Daardoor konden we de dreggen niet ophalen, ze raakten hier vast," voegde Gerald erbij. "Maar, wat de seingevers aangaat, ik geloof niet, dat ze op het wrak zijn terecht gekomen, want de vliegmachine zal bij 't zinken door den weerstand van de vleugels wel een spiraalvormiger weg gevolgd zijn. We moeten maar goed in de omgeving rondkijken. Zijn we ver genoeg achteruit gegaan om te keeren?"

"Ik denk het wel," antwoordde Palmer, die nu bevel gaf langzaam vooruit te gaan, terwijl hij het roer omzette.

Vijf en zeventig vademen; nog maar dertig voet van den zeebodem! Het zoeklicht, hoe sterk ook, kon slechts een zwak lichtschijnsel doen dringen door de modderlaag, die den bodem vormde van deze water-woestijn.

"De boot houdt zich prachtig," zei Palmer met voldoening. "Er is nergens een zwakke plaats te vinden."

"Ja, we behoeven niet bang te zijn. Laten we nu maar goed uitkijken."

In groote cirkels ronddraaiend, zette de boot haar onderzoekingstocht voort.

Het zoeklicht bescheen een plek, die de meest denkbare verlatenheid te aanschouwen gaf. In niets kwam het hier overeen met de afbeeldingen, die kunstenaars maken van de ruimte onder den zeespiegel. Geen zacht, groenig licht, geen wapperend zeewier en zilver- of goudgeschubde visschen, maar een uitgestrekt gebied van dikken modder en daarboven donker water, dat geen licht doorliet.

Gerald begon te wanhopen aan den uitslag van hun onderneming, want ze dwaalden op goed geluk in den doolhof van modder, zonder eenige aanwijzing voor den weg, dien ze hadden te volgen. Hij keek op zijn horloge en zag, dat het kwartier vóór vijven was. Binnen vijf en twintig minuten zou de boot weer aan de oppervlakte moeten zijn, anders zou kapitein Brookes gaan denken, dat er een ongeluk gebeurd was.

"Hoe is het met de lucht beneden?" riep Palmer.

"Zuiver genoeg, Sir; de muizen zijn zoo vroolijk als 't kan," antwoordde een van de matrozen.

Gerald greep op dat oogenblik Palmer bij den arm en wees naar buiten en toen de luitenant de aangewezen richting met de oogen volgde, bemerkte hij een verwarde hoop gebogen aluminiumstangen en zeildoek. Daar lag het vernielde vliegtuig. Tusschen de overblijfselen van zijn machine lag het lijk van den aviateur.

De eerste opwelling, die de beide jongemannen kregen, was er een van afschuw van dit treurige tooneel en onwillekeurig wendden ze het hoofd af, maar ze begrepen toch, dat ze moesten uitkijken naar de seingevers, hoezeer het hun ook tegenstond. De boot was tot stilstand gebracht en rustte met de kiel op de modderlaag, terwijl het koude zoeklicht strak gericht bleef op het beklagenswaardig slachtoffer van het treurspel.

"Daar zijn ze, geloof ik; daar onder zijn jas. Zie je die bobbels wel?" riep Palmer.

"Dat zal wel zoo zijn," stemde Gerald mee in. "En wat moeten we nu doen, denk je?"

"Recht boven de vliegmachine zien te komen, de electrische dreg in werking brengen en dan de ballast-tank laten leegloopen."

"Ben je niet bang, dat we er tegenaan varen en dat de schroef erin verward zal raken?"

"We zullen voorzichtig zijn. Vooruit, daar gaan we!"

Langzaam bereikte de boot haar doel; de dreg werd neergelaten en greep het verongelukte vliegtuig.

"Langzaam omhoog!"

De motoren, die den druk van het water op de schroefbladen moesten overwinnen, hadden spoedig de grenzen van haar kracht bereikt, maar hoe ze ook werkten, de duikboot bleef onbeweeglijk aan den zeebodem verankerd. Een poosje later zakte ze met korte rukken hulpeloos in de modderlaag.

"Maak de voorste ballast-tank leeg," commandeerde Palmer bedaard.

Twee mannen wilden het bevel uitvoeren, maar al hun inspanning was vergeefsch, want de druk van buiten was zoo sterk, dat het water niet uit de pomp kon worden gestuwd.

"Schei er maar mee uit," zei Palmer, toen hij zag, dat dit middel niet kon worden toegepast. "Wat moeten we nu beginnen?" fluisterde hij tot Gerald.

"Laat met alle kracht achteruit werken."

Een oogenblik scheen het, of deze beweging gunstige gevolgen hebben zou: de boot ging omhoog, maar spoedig kwam de teleurstelling, want ze zakte weer terug naar haar vorige plaats.

"Ook al vergeefsch!" riep Palmer spijtig. "Nu zijn al onze middelen uitgeput; zeg niets, waardoor de mannen den moed zouden kunnen verliezen, maar ik heb geen hoop meer op redding."

Gerald antwoordde niet. Werktuiglijk keek hij op zijn horloge: er was een uur en twintig minuten verloopen, sedert ze de Olijftak hadden verlaten.








HOOFDSTUK XXIII.

Toch nog gered.

"Het zoeklicht kunnen we wel dooven," zei Gerald.

"Het is ons verder van geen nut en we moeten zuinig zijn met de lucht."

"We hebben nog zuurstof voor twee uur," merkte Palmer op, "we moesten de motoren maar met volle kracht vooruit laten werken; schaden kan dat niet en hoe langer we stil blijven liggen, des te dieper zinken we in de modder."

De motoren werden aangezet, maar een gunstige uitwerking had dit niet; de toestand bleef even gevaarlijk.

Palmer stelde nog voor, alle torpedo's uit te werpen, om daardoor het gewicht van de boot te doen verminderen, maar Gerald toonde hem aan, dat dit een zeer gevaarlijk middel zou blijken, doordat er alle kans bestond, dat er dan water in de luchtkamer zou stroomen. Dit plan werd dus ook opgegeven.

"Neem me niet kwalijk, Sir," riep één van de matrozen, "maar zullen we hier voor goed moeten blijven?"

"'t Begint er wel naar te lijken," antwoordde Palmer openhartig.

"Laat mij er dan uit door de luchtklep; ik wil het er op wagen en neem een kabel mee omhoog. We hebben wel honderd vademen touw aan boord."

"Onmogelijk, man, je zoudt worden doodgedrukt."

"We zullen er toch iets op moeten vinden, Sir. De zuurstof lijkt op te raken, want de muizen worden slaperig."

"Ik dacht, dat we nog voor twee uur genoeg hadden."

"Ik ook, Sir, maar dat is bepaald een vergissing geweest."

"Dan moeten we onze toevlucht nemen tot de zuurstofmaskers. Haal ze te voorschijn. Daarmee kunnen we tenminste ons leven een paar uur verlengen, ofschoon ik niet inzie, wat dit ons eigenlijk geeft."

Langzaam kropen de minuten om. Een enkel gloeilampje verlichtte het treurige tooneel, dat het inwendige van de duikboot te zien gaf. De bemanning begreep, dat ze levend begraven waren.

"We moeten toch probeeren, in verbinding te komen met de Olijftak," zei Gerald, met een krachtige poging om zich te verzetten tegen de loomheid en slaperigheid, die over hem kwamen. "Laten we een rapport opmaken van onze wederwaardigheden; we kunnen het in één van de torpedo's sluiten en die naar boven schieten."

"Waartoe kan dat dienen?" vroeg Palmer. "Ze kunnen ons toch niet helpen."

"Ze zullen dan tenminste weten, wat we hier ontdekt hebben en dat we onzen plicht hebben gedaan."

"Vooruit dan maar; ik blijf het echter als vergeefsche moeite beschouwen."

Gerald maakte nu een kort verslag op, van hetgeen ze hadden ondervonden, dat door hem en Palmer onderteekend werd. Het stuk werd in een torpedo gesloten, die daarna werd gelanceerd.

Toen er niets meer te doen was, bereidde de bemanning zich voor op het ergste. Een eigenaardig gevoel maakte zich van hen meester. Oogenschijnlijk onverschillig voor het dreigende gevaar, zaten ze bij elkaar met het hoofd gebogen op de armen, die gekruist op tafel rusten. Zoo gevoelden ze de slaap over zich komen, die den dood zou voorafgaan. De witte muizen, zoo uiterst gevoelig voor onzuiverheid in de lucht, waren gestorven en het eenige geluid, dat men hoorde in deze schrikwekkende omgeving, was het gerucht van de dynamo en de moeilijke ademhaling van de ongelukkige zeelieden.

Hoe lang Gerald in dien staat van halve verdooving had doorgebracht, wist hij zich later niet meer te herinneren; begrip van tijd en plaats had hij niet meer. Hij wist welk lot hem wachtte en toch was hij er onverschillig voor.

Plotseling werd zijn oor getroffen door een geluid van twee stukken metaal, die tegen elkander bonsden; hij hoorde het, maar lette er verder niet op. Er schoof iets langs de buitenzijde van de boot en dat bracht hem aan het droomen van één van die reusachtige zeemonsters, die alleen op zeer groote diepte leven en een enkele maal op het strand worden geworpen.

Langzaam begon de voorsteven van het vaartuig te rijzen.

Met een schok richtte Gerald zich op; hij kon niet gelooven aan de juistheid van hetgeen hij meende op te merken. Zijn makkers, die geheel bezwijmd waren, rolden van hun zitplaatsen op den vloer. Hij greep zich vast aan de onderste sport van de ladder, die naar den commando-toren voerde en probeerde zijn gedachten meester te worden en een verklaring te vinden voor het wonderlijke verschijnsel, dat de boot, die hulpeloos op den zeebodem lag, plotseling omhoog steeg.

En weer voelde hij over zich komen, maar nu sterker dan straks, dat gevoel van doffe slaperigheid. Zijn kracht begon hem te begeven, hij zou de ladder moeten loslaten en hij was op het punt neer te vallen bij zijn makkers, die daar over elkaar op den vloer lagen — dood misschien — toen er eensklaps een stem duidelijk riep: "Maak de ballasttanks ledig!"

Het geluid kwam uit den ontvanger van de draadlooze telephoon en de boot moest wel een flink stuk gestegen zijn, om het toestel weer geschikt te maken voor zijn dienst.

Met groote inspanning sleepte Gerald zich naar de tank midscheeps en greep den hefboom van de pomp. Hij haalde de stang over en de pomp begon te werken.

Helder zonlicht stroomde plotseling door de venstertjes van den commando-toren. Gerald strompelde tegen de ladder op en schoof den zwaren grendel weg, maar hij was niet in staat de metalen afsluitplaat opzij te krijgen. Het duizelde hem en er kwam een waas voor zijn oogen; doch dat duurde maar een oogenblik. De onderzeeër had de oppervlakte bereikt en een onderofficier van de Olijftak had den sprong naar 't dek van het kleine vaartuig gewaagd. Hij had den commando-toren opengerukt en Gerald naar buiten getrokken, waar deze in de frissche lucht weer tot zich zelf kwam.

"Breng vlug de mannen over!" riep kapitein Brookes. "'t Is te hopen, dat ze nog niet allen dood zijn."

Gerald was het eerst op het dek van de Olijftak en geleund op den arm van zijn vriend Stockton strompelde hij naar de campagneladder om zijn hut op te zoeken.

"'t Is een mooie geschiedenis," hoorde hij kapitein Brookes zeggen. "'k Had nooit gedacht, dat Palmer zich niet aan mijn bevelen zou houden en er is tenslotte niets mee gewonnen ook."

Gerald liet zijn vriend los, richtte zich op uit zijn gebogen houding, liep naar den kapitein en zei: "Neen, Sir, er is wel wat mee gewonnen. Het vermiste deel van de marconigraaf hangt onder de boot."

Deze laatste inspanning had zijn krachten geheel uitgeput en als luitenant Sinclair hem niet gegrepen had, zou hij op het dek zijn neergevallen.

"We dachten, dat het met jullie allemaal gedaan was, toen het uur verstreken was en de boot niet bovenkwam," zei Stockton den volgenden morgen.

"Dat begreep ik wel, maar hoe zijn ze erin geslaagd ons omhoog te krijgen?"

"Vooreerst doordat de fortuin gunstig was en dan door het flink optreden van kapitein Brookes. Zoodra we vreesden, dat er iets met de duikboot gebeurd was, zond hij een paar mannen naar het kabelruim, om de groote dreg gereed te houden. De dynamometer gaf slechts een zeer zwakken stroom aan. ——"

"Dat moet dan geweest zijn, nadat wij het zoeklicht hadden gedoofd en de motors hadden stopgezet."

"In elk geval was de aanwijzing voor ons voldoende om de ligging van de duikboot te bepalen. Driemalen werd de dreg zonder eenig gevolg neer gelaten en terwijl we daarmee bezig waren, kwam er een torpedo boven."

"Ja, we hebben er één afgeschoten en wel zóó, dat de schroef van het projectiel niet kon werken, waardoor het bijna loodrecht omhoog ging."

"Toen de torpedo boven water kwam en dat gebeurde op een bootlengte van de sloep af, vloog ze nog wel twintig voet de lucht in. Als ik er niet bij geweest was, zou ik het niet hebben willen gelooven. We hebben het projectiel daarna aan boord gehaald en onderzocht, waarbij het schrijven, dat erin geborgen was, te voorschijn kwam."

"We wisten nu, dat jullie waarschijnlijk allemaal dood waart en dat de boot niet door den waterdruk bezweken was, zooals kapitein Brookes gevreesd had. Eensklaps greep de dreg vast en door een ontzettend groote kracht aan te wenden, kregen we den last omhoog. Angstige oogenblikken volgden nog, omdat we niet wisten, of de kabel het wel uithouden zou. Maar alles is goed afgeloopen, zooals je weet."

"Hoe gaat het met Palmer?"

"Slecht. Hij was ook nog niet heelemaal hersteld van die opium-vergiftiging en daarop weer deze geschiedenis. De andere mannen knappen flink op; maar Gerald, neem je scheerspiegel eens en houd hem zóó, dat je je achterhoofd zien kunt."

Tregarthen deed, wat zijn vriend zei, en tot zijn groote verbazing zag hij in zijn donkerbruin haar een witte plek, ter groote van een manshand.

"Dat is vreemd, Jack. Ik herinner me, dat ik naar mijn hoofd gegrepen heb, toen de boot begon te stijgen."

"Je hebt voor je verder leven tenminste een herinnering aan je verblijf op een diepte van tachtig vademen onder het zeevlak."

"Daar heb ik geen uiterlijke herinnering aan noodig," zei Gerald, terwijl hem een rilling overviel.

"Komaan, 't is alles nu voorbij en goed afgeloopen ook. Maar weet je, wat heel vreemd was in de beschrijving van jullie wederwaardigheden, die in de torpedo naar boven kwam? Dat er met geen enkel woord gesproken werd over de seingevers van het marconi-toestel en daar was toch alles om begonnen."








HOOFDSTUK XXIV.

Een mislukte aanslag.

De teruggevonden seingevers hadden niet geleden van het water, dank zij de stalen cylinders, waarin ze besloten waren.

Een duiker had ze met het lijk van den aviateur naar boven gebracht en daarna liet men de beschadigde vliegmachine, waarvan men toch geen nut kon hebben, weer zinken. Den ongelukkigen Flew wilde men met de plechtigheden, die aan boord gebruikelijk zijn, een graf in de golven geven maar voor men daartoe overging, werd er nog een belangrijke ontdekking gedaan. Tusschen de beide lagen van zijn rubber-overjas werden papieren gevonden, waaruit bleek, dat hij geen Amerikaan was. Hij stond als politiek agent in dienst van een van de groote mogendheden van het Europeesche vasteland en had een opdracht, om zich zooveel mogelijk op de hoogte te stellen van alle bijzonderheden omtrent de Olijftak. Zijn vlucht over de Straat van Messina was een onderdeel van een vooraf beraamd plan en hoewel de val van zijn machine onder invloed van de Z.-stralen niet was voorzien, had die hem toch goede diensten bewezen voor het bereiken van zijn doel.

De schade, die aan de inrichting voor de Z.-stralen was toegebracht, bleek zeer belangrijk. Om ze te herstellen moest het groote bord in den commando-toren worden losgebroken, om de draden tusschen de dynamo en den toren te kunnen bereiken. Gedurende die werkzaamheden zou er ook geen gebruik kunnen gemaakt worden van de Z.Z.-stralen, zoodat het geen wonder was, dat kapitein Brookes aanspoorde tot den grootsten spoed bij den arbeid, om zoo gauw mogelijk weer over al zijn krachten te kunnen beschikken.

Men bevond zich in de nabijheid van de Santorineilanden en de kapitein besloot daar voor anker te gaan, om dan meteen van dit oponthoud gebruik te maken om de kiel van het vaartuig te reinigen.

De eilandengroep was van vulcanischen oorsprong, wat duidelijk bleek uit de aanwezigheid van talrijke zwavelbronnen. Een groot voordeel was het, dat het water van die bronnen uitstekend geschikt was om het zeewier en de schaaldieren, die zich aan de kiel hadden gehecht, te dooden en weg te nemen. Langer dan anderhalf etmaal zou men niet noodig hebben voor de reiniging van het schip.

"Wat zoudt ge zeggen van een bezoek aan het grootste eiland, mijne heeren?" vroeg kapitein Brookes in den kring van zijn officieren. "De krater op Megalos moet zeer belangwekkend zijn."

"Ik zal graag van de partij zijn," riep Sinclair, "als ik tenminste van boord kan gemist worden."

Gerald, Stockton, Temple en Slade meldden zich ook aan, om deel te nemen aan het uitstapje.

"Best," zei de kapitein, "maar denkt eraan niet te dicht in de nabijheid van de heete springbronnen te komen. Blijft ook zooveel mogelijk in zicht van ons schip en keer dadelijk terug, wanneer ik daartoe een sein geef."

Na een moeilijken en afmattenden tocht van twee uur hadden de officieren den rand van den krater bereikt. Ze zetten zich neer om uit te rusten en kwamen onder den indruk van de doodsche stilte en verlatenheid te midden van dit woeste natuurtooneel.

Eensklaps echter sprong Jack Stockton op en riep: "Kijk eens, wat is dat daarginds?" Hij wees naar een langwerpig geelachtig voorwerp, dat op een afstand van eenige honderden meters in een diepe vallei in de lucht zweefde.

"Dat is een luchtschip — een van het Zeppelin-type," zei Gerald. "Wat zou dat ding hier komen uitvoeren?"

"Je hebt gelijk," riep Sinclair, die zijn zeekijker gebruikte. "Dat is wel een zonderlinge ontdekking. Het luchtschip ligt blijkbaar voor anker."

"Kijk en daar komen een paar mannen dezen kant uit; ze kwamen langs een touwladder naar beneden. 'k Ben benieuwd, of ze ons hebben opgemerkt."

"Dat denk ik niet. Ze doen anders wel geheimzinnig! 'k Geloof niet, dat ze veel goeds in den zin hebben. We moesten ons verdekt opstellen, om te zien, wat ze in hun schild voeren."

De eenige dekking van beteekenis werd gevormd door een boschje verdorde doornstruiken. Er zaten geen bladeren aan, maar als de officieren er achter gingen liggen, plat op den grond tusschen de verspreide rotsblokken, dan waren ze vrij goed verborgen en konden de bewegingen volgen van de mannen van het vreemde luchtschip.

Deze hadden het blijkbaar ook op het doornboschje gemunt. Ze waren met hun drieën, zwaar gebouwde mannen in bruine uniformen. Eén van hen droeg een revolver in een foudraal op zijde, terwijl de anderen ongewapend schenen te zijn en alle drie droegen ze veldkijkers aan een riempje om den hals.

Zonder iets kwaads te vermoeden, kwamen ze naar het doornboschje en plaatsten zich ervoor, zoodat ze slechts door enkele takken van Gerald en zijn vrienden gescheiden waren. Ze namen hun kijkers ter hand en richtten die nieuwsgierig op de Olijftak. Doordat ze zich voor het boschje geplaatst hadden, staken ze niet af tegen de heldere lucht en liepen dus geen gevaar door de schepelingen te worden opgemerkt.

"Daar ligt dan het schip," riep een van de vreemdelingen in een taal, die Gerald en Sinclair gemakkelijk aan de keelklanken herkenden. "Adolf heeft dus wel gelijk gehad."

"Zoo gezien lijkt het schip niet bijzonder sterk."

"'t Uiterlijk bedriegt dikwijls, kapitein Dorge. Maar laten we daar niet over twisten. In allen gevalle ligt daar het schip en hebben we een prachtige gelegenheid om het uit den weg te ruimen."

"Zou veertig kilogram van de springstof voldoende zijn?"

"Genoeg om het schip geheel te vernietigen. Vóór de maan om twee uur opkomt moeten we klaar zijn."

"En als we missen?"

"Onmogelijk. Ik zal de 'Vorwärts' vlak boven het vaartuig brengen en laten dalen tot op dertig meter afstand van het dek. Ze zullen daar aan boord op deze plaats geen aanval verwachten en stellig niet uit de lucht."

Gerald stootte Sinclair veelbeteekenend aan en deze waarschuwde Temple met een gebaar, dat geen naderen uitleg behoefde en dat ook door Stockton begrepen werd.

"Vooruit!" fluisterde Sinclair.

Tegelijk sprongen de vier mannen overeind, drongen door de struiken en wierpen zich op de verbaasde vreemdelingen.

De man, die als kapitein Dorge was aangesproken, probeerde zijn revolver te trekken, maar Gerald had zijn armen om hem heen geslagen en Jack Stockton maakte zich meester van het wapen. Hij werd op den grond geworpen, waar Stockton hem gemakkelijk in bedwang hield.

Temple, een pootige Schot, had het gauw klaargespeeld met zijn tegenstander, maar Sinclair had meer moeite en deze slaagde eerst na een woedend vuistgevecht erin zijn vijand neer te vellen.

"Wat moeten we nu doen?" hijgde Gerald, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd wischte.

"De kerels naar boord brengen," meende Sinclair. "We hebben dan drie gijzelaars in handen, die ons een goed gedrag van de verdere bemanning van het luchtschip waarborgen."

"Gemakkelijker gezegd dan gedaan."

"'t Zal meevallen. Maar we moeten op onze hoede zijn, want die vriend daar begint ook al bij te komen, 't lijkt dat de opstoppers, die ik hem toegediend heb, hebben uitgewerkt."

Al pratende had Sinclair den twee gevangenen beduid, dat ze moesten opstaan. Hij plaatste ze vlak naast elkaar en bond toen den rechterarm van den een met een riem aan den linkerarm van den ander. Als meerdere voorzorg bond hij nog de duimen aan elkaar met een dun touwtje.

Intusschen hadden Gerald en Stockton den nog half bezwijmden officier op de been geholpen en tusschen hen in genomen, en toen werd de terugtocht naar het schip ondernomen. Temple hield met de revolver in de vuist, de gevangenen scherp in het oog, zoodat ze niet aan eenig verzet denken konden.

Twee uren hadden de vrienden noodig gehad om den krater te bereiken, maar den terugweg legden ze af in twintig minuten en toen ze het strand bereikten, vonden ze daar een boot om hen naar boord terug te brengen.

"Wat is er aan de hand heeren?" vroeg kapitein Brookes, toen het gezelschap het campagne-dek bereikte. "Ik had al door den kijker gezien, dat er iets bijzonders gebeurde."

Gerald bracht een kort verslag uit, van hetgeen ze ondervonden hadden.

De kapitein fronste de wenkbrauwen en zei: "dat is slecht nieuws. Het versterkt me in mijn vermoeden, dat er in Europa iets broeit. Toch bericht onze agent in Swanage nog daareven in een marconigram, dat alles rustig is en er geen onmiddellijk oorlogsgevaar dreigt. Maar in allen gevalle is het uitstekend, dat ge het helsche plan van deze lieden verijdeld hebt. Ik zal nu eerst eenige vragen stellen aan uw gevangenen."

Op een desbetreffende vraag, gaf de oudste der drie vreemde officieren te kennen, dat hij Hans von Rippach heette, doch kapitein Brookes meende alle reden te hebben, te veronderstellen, dat hij een lid van een der voornaamste Europeesche vorstenhuizen vóór zich had.

"En," vervolgde hij, "mag ik de reden weten, waarom ge van plan waart, mijn vaartuig verraderlijk te overvallen in neutraal zeegebied?"

"Aan een zeeroover geef ik geen verklaring van mijn daden," antwoordde de ander op onbeschofter toon.

De kapitein brak toen dadelijk het gesprek af en gaf bevel de gevangenen naar beneden te brengen en ze onder gewapend toezicht in een hut op te sluiten.

"En moet nu het luchtschip geen lesje hebben?" vroeg luitenant Sinclair. "We kunnen zonder veel moeite een zesponder aan wal brengen."

"Dan komt de bevolking van het eiland in rep en roer. Ik denk me tegenover de Zeppelin alleen tot verdediging te bepalen. Durven ze ons aanvallen, dan kunnen ze op een warme ontvangst rekenen, maar wij moeten alle krachten inspannen om zoo gauw mogelijk klaar te komen. Onmiddellijk zetten we dan koers naar de Engelsche wateren, want ik heb een voorgevoel, dat er heel spoedig een oorlog in Europa zal uitbarsten."

Vóór de nacht viel had de Olijftak Santorin verlaten en was op weg naar de Straat van Gibraltar. Onophoudelijk werd er naar den agent te Swanage geseind om inlichtingen, zoodat de man eindelijk kort en goed antwoordde, dat er niets gebeurde en dat hij dus verder niets zeggen kon.

Vier uren na het doorvaren van de Straat kwam er echter een marconigram binnen, dat groote opschudding verwekte. Het luidde: "Duitschland en Oostenrijk zijn de vijandelijkheden tegen Engeland begonnen."








HOOFDSTUK XXV.

De groote Zeestrijd.

Binnen een paar uren was de geheele bemanning op de hoogte van den staat van zaken, tenminste voor zoover de Engelsche agent die kon meedeelen. Er hadden belangrijke gebeurtenissen plaats, maar over het geheel was men onkundig omtrent de eerste voorvallen op het tooneel van den strijd.

Drie groote Europeesche Staten hadden een geheim verbond gesloten tegen Engeland en zoo geheimzinnig was men te werk gegaan, dat het Ministerie van Buitenlandsche zaken van het Britsche rijk er niets van te weten was gekomen. Om in staat te zijn den gemeenschappelijken vijand onverwacht op het lijf te vallen, hadden de bondgenooten gelijktijdig groote herfst-manoeuvres aangekondigd voor hun vloten in den Atlantischen Oceaan. Zoo konden ze zonder argwaan te wekken, een groote scheepsmacht bijeenbrengen op een afstand van twaalf uur stoomens van de zuidkust van Engeland.

Terwijl dit plaats had, kruiste het grootste gedeelte van de Britsche vloot op de westkust van Schotland en Ierland en een grooter aantal schepen dan gewoonlijk lag in de havens om de schade te herstellen, die ze bij onvoorziene ongevallen hadden beloopen. Daarover kon dus de opperbevelhebber, Sir Protheroe Hobbes niet beschikken.

In de week, die vooraf ging aan het uitbreken van den oorlog, waren er verschillende dingen gebeurd, waarvan men toen de beteekenis niet overzag.

Een groot vrachtschip, dat op naam stond van een Engelsche reederij en geladen met Noorsch graniet voor de havenwerken, raakte bij het binnenvaren van de haven van Portsmouth aan den grond. Dit gebeurde juist tegenover de Round Tower, waar de invaart het smalst is. Onder den invloed van den krachtigen vloedstroom zwaaide het schip rond en tegelijkertijd had er midscheeps een zoo hevige ontploffing plaats, dat het in tien minuten zonk. Hierdoor was het vaarwater versperd en lagen er zes krachtige eskaders van de Britsche marine in de haven opgesloten.

Op denzelfden dag had er een geheimzinnige aanslag plaats in Schotland; de middelste bogen van de brug over de Forth werden opgeblazen. Deze misdaad werd toegeschreven aan anarchisten, die in den laatsten tijd bijzonder krachtig optraden. Gelukkig gingen er geen menschenlevens bij verloren, maar de gevolgen waren ernstig genoeg, want zoolang de vergruizelde steenmassa niet was weggeruimd, was de maritieme basis van Rosyth geheel onbruikbaar.

Den volgenden avond verlieten de gezanten van de verbonden staten Londen en zonder voorafgaande oorlogsverklaring begonnen de vijandelijkheden.

Begunstigd door de duisternis deed een vijandelijke luchtvloot een aanval op de voornaamste zeemagazijnen voor de Engelsche strijdmacht. De aanval op Priddy's Hard Magazine mislukte door het koelbloedig optreden van een jongen luitenant-aviateur, die het luchtschip aanviel en verdreef, maar de vijand slaagde er in de magazijnen van Bedenham, Chattenden en Bull Point te bombardeeren. Het luchtschip, dat den aanval op het laatste punt deed, daalde zoo laag, dat het zelf beschadigd werd door de ontploffingen, die het veroorzaakte en genoodzaakt was te landen. De bemanning werd onmiddellijk gevangen genomen.

Een klein kustvaartuig, dat Plymouth Sound binnenvoer, stootte op een onderzeesche mijn op een paar kabels lengte van de Mewstone en verging met man en muis. Bij onderzoek bleek nu, dat er in het Kanaal een groot aantal drijvende mijnen waren gestrooid, zoodat een oorlogsschip, dat de haven van Plymouth wilde verlaten, een zekeren ondergang tegemoet ging.

Intusschen trachtten de Verbondenen, die beschikten over een meerderheid van zeven Dreadnoughts en super-Dreadnoughts, elf gepantserde kruisers en ruim twintig torpedovernielers, de vloot van Admiraal Hobbes van haar basis af te snijden en te noodzaken tot het aannemen van een zeestrijd. Was de vloot vernietigd, dan zou een gering aantal landingstroepen voldoende zijn om het Koninkrijk in enkele weken te veroveren en dan zouden zeker de ondergang en verdeeling van het rijk volgen.

Admiraal Hobbes kreeg per marconigram bericht van het uitbreken van den oorlog en gaf onmiddellijk bevel aan zijn vloot, koers te zetten naar het Engelsche Kanaal.

Zijn bekende moed en doortastendheid deden hem niet rekenen met de meerdere sterkte van den vijand: hij besloot aan te vallen en wilde trachten een beslissenden slag te slaan.

Bij het aanbreken van den dag, volgende op het vertrek van de Britsche vloot van Bantry Bay, brachten twee kleine torpedojagers, die op verkenning waren uitgeweest, de tijding, dat de vijandelijke schepen zich in slagorde bevonden in noordwestelijke richting.

Deze inlichtingen waren wel juist, maar onvolledig, want een andere krachtige vijandelijke divisie stoomde in het zuid-westen evenwijdig aan de waargenomen scheepsmacht. De Engelsche vloot zou zich dus tusschen twee vuren bevinden, zoodra de strijd zou aanvangen.

Admiraal Bloch, die bevel voerde over de vereenigde vijandelijke vloten, had zijn maatregelen dus op uitstekende wijze genomen, maar hij had geen rekening gehouden met de Olijftak. Hij was de man die het plan gevormd had, om dat machtige schip te doen vernietigen door een Zeppelin.

De bemanning van het luchtschip had wel telegraphisch bericht gezonden van het mislukken der onderneming, maar ongelukkigerwijze had een Grieksch postbeambte het codewoord voor "ontsnapt" verwisseld met dat voor "vernield."

Nu meende admiraal Bloch, dat er van de Olijftak geen gevaar meer te duchten was en hij aarzelde niet langer een ontmoeting te zoeken met de Britsche vloot, die wel sterk, maar in aantal schepen zijn mindere was.

Intusschen kliefde de Olijftak de baren van de Golf van Biscaye. Op een afstand van tweehonderd mijlen haalde ze een transportschip in, dat, onbekend met de dreigende gevaren, naar het vaderland stoomde. Kapitein Brookes bracht den commandant op de hoogte van den oorlogstoestand, waarop het vaartuig den steven wendde en onder daverend "hoezee" van de troepen, die het aan boord had, koers zette naar Gibraltar.

Wat er aan de electrische toestellen van de Olijftak ontbrak, was weer geheel in orde gebracht. De 15 c.M. granaten waren geladen met de verschrikkelijke ontploffingsstof en alle waterdichte schotten gesloten. Niets was verzuimd om het schip gereed te doen zijn voor het moeilijke werk, dat wachtte.

Eindelijk werd in de verte in het noordwesten het doffe gerommel van een kanonnade gehoord; de voorhoede van de vloot van admiraal Bloch was in aanraking met den vijand gekomen.

Het werd een langdurige en hevige strijd. De Britsche vloot, die in dubbele linie een frontaanval deed, leed groote verliezen. Admiraal Bloch week onder krachtig vuren terug, gebruik makend van mijnen en torpedo's, totdat de tweede divisie de Engelsche vloot in de flank kon aanvallen.

Binnen twintig minuten waren de Engelsche Orion en Thunderer in den grond geboord, terwijl de Princess Royal, Vanguard, Inflexible en Foudroyant buiten gevecht gesteld waren. Ondanks het uitstekende stelsel van waterdichte schotten maakten de schepen veel water en waren de krachtige centrifugaal-pompen bijna niet in staat ze drijvende te houden. Vooral de Foudroyant was zoo ernstig beschadigd, dat het schip onmogelijk verder aan den strijd kon deelnemen.

Admiraal Hobbes kon er niet aan denken zijn beschadigde schepen te beschermen. Hij moest ze aan hun lot overlaten en gaf den kapiteins het bevel, te trachten Haulbowline te bereiken en een ontmoeting met zwervende kruisers van den vijand te vermijden.

Deze had ook zware verliezen geleden. Het groote slagschip Kronprins Gustav was ernstig beschadigd in een strijd met de King George V en bevond zich in zinkenden toestand. De Askoldin en de Trodet waren ondergegaan en in de diepte verdwenen, terwijl de Styx, de Von der Flack en Gelion, tot wrakken geschoten, met moeite de andere schepen volgden. Ze werden door de Engelsche vloot ingehaald en gaven zich onvoorwaardelijk over, doch admiraal Hobbes kon er niet aan denken, ze in bezit te nemen.

Eensklaps sprong met donderend geraas een kleine kruiser uit elkaar, die op een afstand van twee kabelslengte achter de Donetz — het vlaggeschip van Bloch — aanstoomde. Admiraal Hobbes had niet meer verheugd kunnen zijn, wanneer één van de super-Dreadnoughts van den vijand was ondergegaan, want het verongelukte schip was de Hekla, een bekende, gevaarlijke mijnenlegger.

Zoo hadden de Verbondenen dus één schip meer verloren dan de Engelschen, maar die uitslag was voor de laatsten verre van bevredigend. Bleven gedurende den verderen strijd de verliezen in dezelfde verhouding, dan zouden de vijanden, na geheele vernietiging van de Engelsche vloot, nog beschikken over een overschot van elf schepen, ongerekend de divisie van Vice-Admiraal Neboff.

Tegen den middag bevonden de vijandelijke vloten zich met een front van ongeveer twaalf mijlen in de nabijheid van kaap Lizard. De Britsche vlootvoogd keek verlangend uit naar versterking voor zijn scheepsmacht en hoopte, dat een eskader uit Devonport een flankaanval zou doen op den vijand. Daar de installatie voor draadlooze telegraphie gedurende den strijd van zijn schip overboord was geschoten, was zijn verbinding met den wal verbroken en kon hij dus niet om hulp vragen.

Zijn hoop werd niet verwezenlijkt. Er kwam geen versterking, maar wel kreeg hij van één van de kleine vaartuigen, die als verkenners dienst deden, het onrustbarende bericht, dat een nieuwe vijandelijke divisie de vloot naderde.

Een half uur later openden de schepen van Admiraal Neboff het vuur.

Admiraal Hobbes begreep nu, dat hij zich in een hoogst gevaarlijken toestand bevond, tusschen twee vuren. Hij zou moeten kiezen tusschen een smadelijke vlucht, of een strijd op leven en dood. De keus viel hem niet moeilijk: hij besloot te strijden, zoolang er nog een enkel schip zich boven water houden kon.

In dit gevaarvolle oogenblik naderde uit het zuidoosten een kruiser, die de golven met verbijsterende snelheid doorsneed. Admiraal Hobbes volgde het vreemde vaartuig met zijn kijker in gespannen verwachting. Toen het op een afstand van ongeveer een mijl voorbij de half ontredderde Herzog voer, loste deze een kanonschot. Onmiddellijk volgde het antwoord: de Herzog werd als een kaartenhuis in elkaar geschoten en verdween in een wolk van rook en stoom onder de oppervlakte der zee.

"De hemel zij gedankt!" riep de Britsche Admiraal in geestdrift uit, "daar is de Olijftak!"








HOOFDSTUK XXVI.

De Olijftak toont haar kracht.

Gedurende de drie dagen en nachten, die aan de verschijning van de Olijftak op het tooneel van den strijd voorafgingen, was kapitein Brookes haast niet uit de kleeren geweest. Hij had zich tevreden gesteld met een nachtrust van hoogstens twee uur en het leek wel, of hij niet meer slaap noodig had. De ontzettende lichamelijke en geestelijke inspanning, die in deze dagen van hem gevergd werden, deden zich echter van dag tot dag meer gevoelen.

Gerald spoorde hem herhaaldelijk aan, toch meer rust te nemen, maar dan was zijn gewone antwoord: "als we deze zaak hebben afgedaan, zal ik tijd in overvloed hebben om te rusten, dan zal mijn levenstaak volbracht zijn."

Na een van die gesprekken noodigde hij Gerald uit, hem te vergezellen bij een bezoek, dat hij aan de gevangenen wilde brengen.

Vóór de hut, waarin de officieren van het luchtschip waren opgesloten, stonden twee gewapende matrozen. Bij de komst van den kapitein schoven ze de grendels weg en volgden hem naar binnen, maar deze beduidde hen door een gebaar heen te gaan.

"Goede morgen, Herr Hans von Rippach," sprak kapitein Brookes. "Het spijt me, dat ik u lastig moet vallen met het verzoek, te willen verhuizen naar een hut op het hoofddek, met het oog op mogelijke gebeurtenissen in de eerstvolgende dagen."

"Onder het pantserdek, denk ik?" vroeg de officier in vloeiend Engelsch met een spoor van vreemd accent. "Dat wil dus zeggen, dat ge denkt aan een zeestrijd deel te nemen?"

De kapitein knikte toestemmend.

"En mag ik dan meteen deze gelegenheid waarnemen," vervolgde de officier, "om mijn spijt uit te drukken over de ruwe wijze, waarop ik u heb bejegend bij mijne komst hier aan boord?"

"Gaarne neem ik die verontschuldiging aan, Sir."

"En laat ik dan uw oorspronkelijke vraag ook beantwoorden en mij zelf voorstellen als —"

"Prins E. von Bülow von Ratalewitz, tweede zoon van —," vulde de kapitein aan.

"Dank u, Lord Stanningborough," viel de prins hem in de rede, met een gezicht als van een schermer, die handig een stoot heeft afgeweerd. "Het is me een behoefte u nog eens te herinneren aan uw welgeslaagde meeting te Weenen in 1909."

"Ge hebt gehoord, wat de Prins zei," sprak de kapitein, toen hij tien minuten later met Gerald de gevangenen verliet. "Houd die wetenschap voor u zelf, want tot elken prijs wil ik vooralsnog onbekend blijven."

Gerald had bijna met een "ja, mylord" geantwoord, maar hij bezon zich nog bijtijds en zei: "ja Sir." Hij had den naam van Lord Stanningborough vaak gehoord en wist dat deze een invloedrijk lid van den Raad voor de Verdediging van het Rijk was geweest. In dien Raad had Stanningborough krachtig gestreden tegen de richting, die men daar volgen wilde en dat maakte hem bij velen gehaat. Zijn persoonlijke vrienden beschouwden hem als een verblinden doordrijver, terwijl de regeering geen aandacht schonk aan zijn ernstige waarschuwingen. Geheel teleurgesteld, nam hij toen ontslag en wilde een onderzoekingstocht maken door Uganda. Een maand na zijn aankomst in Afrika was hij echter spoorloos verdwenen.

Er klonk een hoornsignaal: "Aan de stukken!" Uit den commandotoren kon Gerald de talrijke masten zien van de divisie van Admiraal Neboff, die aan den horizon kwam opdagen.

"Afzonderlijk vuren, voorste toren," commandeerde kapitein Brookes, toen een granaat van een beschadigd, vijandelijk schip op honderd meter voor den boeg van de Olijftak in zee viel.

"Prachtig," riep de kapitein, toen één schot uit den voorsten toren den vermetelen aanvaller in den grond boorde. "Nu naar de schepen, die den flankaanval ondernemen."

Neboff was nog geheel onkundig van de komst van de Olijftak. Hij verkeerde in den waan, dat het schip vernietigd was en dacht er dus niet aan, dat het zich in dezen strijd zou kunnen mengen. Zoodra hij echter zijn dwaling bemerkte, besloot hij vóór alles dezen nieuwen, machtigen vijand te vernietigen. Hij gaf het bevel aan alle schepen van zijn divisie om tegelijk uit alle beschikbare 11 c.M. kanonnen het vuur te openen op de Olijftak.

Gedurende twaalf seconden gierden meer dan vijftig zware granaten door de lucht met een snelheid van ongeveer duizend meter per seconde. Maar de kanonniers hadden niet gerekend met een zeer belangrijke omstandigheid: ze hadden er niet aan gedacht, dat hun vijand zich met een fabelachtige snelheid verplaatste. Het gevolg daarvan was, dat de projectielen, uitgezonderd één, achter de Olijftak in zee vielen, zonder eenige schade aan te richten.

De eenige treffer sloeg in het achterschip en deed het heele vaartuig schokken en trillen.

"Laat een bootsman de schade opnemen," commandeerde kapitein Brookes, "en begin onmiddellijk het lek te stoppen."

"De afstand?" ging hij voort, zich buigend over de wijzers voor de Z.Z.-stralen.

"Veertien duizend meter, Sir," antwoordde Gerald.

Een oogenblik later was het, alsof de horizon in vlammen stond, terwijl een dikke rookmassa omhoog warrelde en het doffe gerommel van een groot aantal ontploffingen bromde in de verte.

"Hoezee!" riep Gerald, meegesleept door de opwinding van den strijd. "De ——"

De woorden bestierven hem op de lippen, want toen hij achter zich keek, zag hij, dat de kapitein in elkaar was gezakt met het hoofd op het wijzerbord.

"Wat is er, Sir?" riep hij angstig.

Er kwam geen antwoord. Vlug tilde hij den kapitein op en legde hem voorzichtig neer op den vloer van den commandotoren. Hij riep om hulp en twee matrozen kwamen in den toren, en droegen den kapitein naar beneden, waar ze hem aan de goede zorgen van Dr. White overlieten.

"Verzoek Mr. Sinclair het bevel over te nemen." beval Gerald en zonder de komst van den luitenant af te wachten, gelastte hij den kwartiermeester aan te houden op de linkerflank van de hoofdmacht van den vijand.

Een enkele blik op het toestel voor de Z.Z.-stralen was voldoende om tot de overtuiging te komen, dat dit machtige strijdmiddel voor het oogenblik onbruikbaar was. Toen de kapitein het bewustzijn verloor, waren de wijzers blijven staan, zooals hij ze gesteld had en daardoor waren de bronnen, die de electriciteit leverden, geheel uitgeput. Met de uiterste inspanning van de dynamo's zouden er toch nog zes uren noodig zijn om aan de Z.Z.-stralen haar normale kracht terug te geven.

De Olijftak was dus alleen op de kracht van haar kanonnen aangewezen om den strijd tot een beslissend einde te brengen.

"Afzonderlijk vuren!" commandeerde de luitenant. Door de ontploffing van de granaat in het achterschip was de electrische geleiding tusschen de geschuttorens beschadigd, zoodat elke toren afzonderlijk werken moest.

Binnen een kwartier was het lot van den vijand beslist: zijn aanvankelijke overwinning was overgegaan in een ordelooze vlucht. Verscheidene schepen werden in den grond geboord en de andere, ingehaald door de snelle Britsche stoomers, heschen de witte vlag.

"Waar is Sinclair?" vroeg Tregarthen, toen de bemanning na het einde van den strijd aan dek gekomen was.

"Beneden, Sir; gevaarlijk gewond."

"En de kapitein?"

"Hij is dood, Sir," antwoordde Dr. White, bijna niet in staat zijn ontroering meester te blijven.

Gerald stond sprakeloos, zoo trof hem de droeve tijding en eerst na eenige oogenblikken was hij in staat te vragen: "En waar werd hij geraakt?"

"Hij werd niet getroffen door een kogel van den vijand, maar hij is overleden tengevolge van de inspanning van de laatste dagen. De opwinding gedurende het gevecht heeft zijn dood veroorzaakt."

"Verzoek den officieren op het campagne-dek te komen," gelastte nu kapitein-luitenant Tregarthen.

In enkele korte woorden deed hij mededeeling van het groote verlies, dat de bemanning geleden had door den dood van hun commandant en toen haalde hij een schrijven te voorschijn, dat de kapitein hem had ter hand gesteld en las de beschikkingen voor, die deze gemaakt had voor 't geval, dat hij mocht sneuvelen of ongeschikt worden, het bevel te blijven voeren.

Toen de lezing was afgeloopen, haalde hij zelf de groene vlag neer en heesch de blauwe halfstok. Als laatste hulde spreidde hij het dundoek, waaronder kapitein Brookes gevaren en gezegevierd had, in tegenwoordigheid van de overige officieren over het lijk van hun beminden aanvoerder, dat in een van de hutten aan dek was neergelegd.

"De Admiraal komt aan boord, Sir."

Tregarthen keek uit en zag dat een sloep, die de admiraalsvlag voerde, in aantocht was.

Met de gewone eerbewijzen werd Admiraal Hobbes aan boord ontvangen.

Gerald in zijn uniform van kapitein-luitenant der Engelsche marine begroette den hoogen bezoeker en deed hem mededeeling van het overlijden van kapitein Brookes. Volgens een opdracht, vervat in de laatste wilsbeschikking van den doode, droeg hij de Olijftak over aan de Britsche Admiraliteit.

"Ik schaam me niet te bekennen," sprak de Admiraal, toen hij met Gerald voor de baar stond, waarop de overledene rustte, "dat zonder den bijstand van de Olijftak onze toestand hopeloos zou zijn geweest. En nu, dank zij kapitein Brookes, is alle gevaar voorbij en Engeland behoudt rustig de heerschappij ter zee, waardoor het in staat is er vrede en veiligheid te doen heerschen. Meer dan dat, voor altijd is die heerschappij bevestigd. De les voor de aanvallers is hard geweest, maar zal haar uitwerking niet missen. Alle eer voor den man, die zijn zending tot het einde heeft volbracht en door één krachtig optreden allen verderen oorlog ter zee onmogelijk heeft gemaakt."

Met een eerbiedig, militair saluut bracht de oude admiraal hulde aan den "Koning der zee", die viel als een offer van den plicht, dien hij zich zelf had opgelegd.



EINDE.




Bij den uitgever dezes verschenen mede:

HENNY KOCH:

EVA VAN DEN EYKENHOF.
MOEDERTJE SYLVIA.
VLINDERTJE.
SOLITA.
PAPA'S JONGEN.
LUIMIGE VERTELSELS.


AGNES HOFFMANN

EEFJE VAN DEN DOKTER EN WILDE FRANSJE.


JESCO VON PUTTKAMER

PER AUTO DE WERELD ROND.


Dr. ALBERT DAIBER:

PER LUCHTSCHIP "DE ARGONAUT" NAAR MARS.




JOHANNES MÜLLER — AMSTERDAM

ZANE GREY


DE SCHRIK DER MORMONEN

MISDADIGERS VOLGENS DE WET

WOESTIJNGOUD

ONDER HET LICHT DER WESTERSTERREN

DE MAN VAN HET WOUD

TOT DEN LAATSTEN MAN

GEHEIMZINNIGE RUITER

OP ZOEK NAAR GELUK

DE ERFENIS DER WOESTIJN

De boeken van Zane Grey boeien den lezer buitengemeen door de zeer interessante beschrijvingen uit het "Wilde Westen" en de avonturen van Cow-boys, Bandieten, Goudzoekers, Jagers en Heldenvrouwen

Prijs f 2.90 gebonden — f 2.25 ingenaaid




JOHANNES MÜLLER — AMSTERDAM

J. O. CURWOOD


WAPI DE WALRUS

DE EER VAN HAAR VOLK

IN HET LAND VAN KAZAN DE WOLFSHOND

Newberry Een schipbreuk in de Stille Zuidzee geillustreerd.

"....Zelden heb ik zoo een mooi boek gelezen. Spannend vanaf het begin tot het eind. Als ge eenmaal begonnen zijt, wilt ge weten, hoe het met "Bob" verder gaat eerst op de zee en vervolgens op het eiland dat verlaten en vergeten is. Wat is die "Stimson" een fijne vent, een vaderlijke verzorger als Bob in nood verkeert. Hoe voorbeeldig zorgen zij voor elkaar en met welk een liefde en toewijding wordt Bob verpleegd door zijn vriend, dien niets te veel is. Het is een ècht jongensboek, dat ik in veler bezit wensch..."

C. J. T.
Dit mooie boek kost slechts keurig
gebonden f 1.90.




JOHANNES MÜLLER — AMSTERDAM

JACK LONDON


VERHALEN VAN DE ZUIDZEE

EEN DOCHTER VAN DE SNEEUWVELDEN

DE GOUDZOEKERS VAN DEN ALLASKA

SCHARLAKEN PEST

ALS DE GODEN LACHEN

KINDEREN VAN HET NOORDEN

KRUISTOCHTEN VAN DE DAZZLER

ZWERFTOCHTEN IN HET NOORDEN

DAT WAS NOG EENS EEN KEREL!

BEETGENOMEN

DE KRACHT VAN DEN STERKE

LIEFDE VOOR HET LEVEN

In Linnen Prachtband... f 125

In 4-kleurig Omslag... f 0.90





Transcriber's Notes:

Dit boek bevat een aantal zetfouten.
De volgende zetfouten zijn gecorrigeerd:

[Uw coorrespondent heeft] —>
[Uw correspondent heeft]

[Hij ver diepte] —>
[Hij verdiepte]

[Door det ronde venster] —>
[Door het ronde venster]

[de kannonnen in positie] —>
[de kanonnen in positie]

[mijn toevlucht tot kannonen] —>
[mijn toevlucht tot kanonnen]

[een mahoniehouten boord] —>
[een mahoniehouten bord]

[Kapitein Brookers schudde] —>
[Kapitein Brookes schudde]

[een Engelsch oorlogschip.] —>
[een Engelsch oorlogsschip.]

[Kort na niddernacht kwam] —>
[Kort na middernacht kwam]

[De zee was ontstuimig] —>
[De zee was onstuimig]

[En werd dadelijk begonnen] —>
[Er werd dadelijk begonnen]

[Het was kwartier vóór elven.] —>
[Het was een kwartier vóór elven.]

[Tregarthan tot kapitein-] —>
[Tregarthen tot kapitein-]

[de beroemdste man van Broodway] —>
[de beroemdste man van Broadway]

[kalm in den Gouden horen] —>
[kalm in den Gouden Hoorn]

[Een oogenbllikje nog] —>
[Een oogenblikje nog]

[de Hydra, de psara en de Sparai] —>
[de Hydra, de Psara en de Sparai]

[Mr. Tregargen?" vroeg hij.] —>
[Mr. Tregarthen?" vroeg hij.]

[en kracht nu zijn rapport uit] —>
[en bracht nu zijn rapport uit]

[zijn," zei kaptein Brookes,] —>
[zijn," zei kapitein Brookes,]

[en Jack Strockton maakte] —>
[en Jack Stockton maakte]

[zoodat een oorlogschip] —>
[zoodat een oorlogsschip]


Het onderschrift van twee illustraties lijkt incompleet, maar is toch letterlijk overgenomen uit het papieren boek:

[Illustratie: dat ze hun speeren wierpen naar het vreemde vaartuig.]
[Illustratie: en stortte met duizelingwekkende vaart naar beneden Pag. 151]

[cM / c.M / c.M.] Deze schrijfwijzen worden allen meermalen gebruikt, en zijn daarom niet gestandaardiseerd.

De inhoudsopgave staat in het papieren boek direct na het einde, en is voor het gemak van de lezer in de digitale versie naar het begin verplaatst.

Het papieren boek bevat géén lijst met illustraties. Voor de digitale versie is er een gemaakt en direct na de inhoudsopgave toegevoegd.

Er zijn een aantal interpunctie fouten gecorrigeerd maar die worden hier niet verder genoemd.

In de HTML-versie van dit boek is de originele paginanummering zichtbaar gemaakt. Soms komt het voor dat een paginanummer een woord in tweeën splitst, waardoor er een afbreekstreepje bij komt. Ondanks die splitsing is het nog steeds mogelijk op het hele woord te zoeken en dit ook te vinden.