Title: Voetbal-Sport: over haar voor- en nadeelen, eenige harer strijdvragen en haar rationeele beoefening
Author: Jac. Samson
Release date: June 13, 2011 [eBook #36418]
Language: Dutch
Credits: Produced by The Online Distributed Proofreading Team at
http://www.pgdp.net
De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren.
Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Voetnoten zijn hernummerd en verplaatst naar het eind van het hoofdstuk.
Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn gecorrigeerd; deze zijn voorzien van een
dunne rode stippellijn,
waarbij de Brontekst via een zwevende pop-up beschikbaar is.
Variaties in spelling (met/zonder afbreekstreepje) zijn behouden.
Van de voorkant van het boek is een vergroting beschikbaar door op de betreffende illustratie te klikken.
Een overzicht van de aangebrachte correcties is te vinden aan het eind van dit bestand.
Bij den Uitgever dezes verschenen:
ROMANS.
Ing. | Geb. | |
Robert Hichens, De Stem van het Bloed | ƒ 2.90 | ƒ 3.50 |
Horace Annesley Vachell, Haar Zoon | „ 1.50 | „ 1.90 |
Attie Nieboer, 't Witte Huiske Tweede goedkoope druk. |
„ 1.50 | „ 1.90 |
'n Deil Rêmans van Hanje van Mie. D'n jong van Raemaekers
hêt'er de puppekes bij geteikend |
Prijs 75 Ct. |
POËZIE.
Ing. | Geb. | |
E. H. du Quesne-Van Gogh. Gedichten | ƒ 0.90 | ƒ 1.25 |
„ „ Volkslied en Volksdicht | „ 0.90 | „ 1.25 |
„ „ Bretonsche Liederen | „ 0.90 | „ 1.25 |
Van dezelfde Schrijfster: | ||
Opstellen over Opvoeding | Ingenaaid 60 Ct. |
GIDSEN.
Dr. J. van Bergen, In Zwitserland | ƒ 1.50 |
Gids voor Brussel en hare Voorsteden. Met plattegrond |
50 Ct. |
T. Pluim, Geïll. Gids voor Baarn en Omstreken | 25 „ |
Wandelkaart van Baarn en Omstreken | 25 „ |
DOOR
JAC. SAMSON
BAARN—J. F. VAN DE VEN
Bladz. | |
Voorwoord | 5 |
Inleiding | 7 |
Het voor en tegen van voetbal | 9 |
Voordeelen | 10 |
Nadeelen | 18 |
Eenige strijdvragen | 31 |
Wenken voor een gezonde beoefening van voetbal | 40 |
Dit werkje is ontstaan uit een streven naar practische kennis van wat om ons is. Het is geschreven voor voetballers en voor niet-voetballers, maar vooral voor de eersten. Aan niet-voetballers zal het hoop ik duidelijk maken, dat voetbal nog iets anders is, dan het „met een echt jongensachtig enthusiasme achter een bal aanhollen en er tegen trappen”, dat voetbal is: iets moois, iets gelukkigs in het leven van vele en nog eens vele jonge menschen. Maar voor de voetballers zelf zal het een aanmoediging zijn, om te trachten hun spel bewust te leeren spelen en het te veredelen, een waarschuwing vooral, om te waken tegen overdrijving en ander kwaad, dat in hun sport zou willen binnensluipen of reeds binnengeslopen is, en ten slotte een raadgever voor een rationeele en dus gezonde beoefening van voetbal. Moge deze kleine studie door vele voetballers gelezen worden, hen tot eigen onderzoek aansporen en er zoo toe bijdragen, de voetbalsport voor hen te doen zijn: een zegen in hun jonge leven.
Gouda, 30 April 1910. Jac. Samson.
Voetbal!—Dat woord kent ieder. Maar niet ieder kent het voetbal zelf. Er zijn er die het wel eens gezien, er over gehoord of gelezen hebben. Maar die weten niet wat voetbal is, hoewel velen het denken.
Men moet, jong zijnde, het spel zelf hebben beoefend, men moet het wezen der voetbalsport hebben doorgrond, om volkomen te kunnen beseffen: het nut, dat het heeft gesticht en nog zal stichten, onder onze jonge menschen.
Wat de beteekenis van voetbal is in vele levens, zal ik u straks duidelijk trachten te maken, voor zoover dat ten minste mogelijk is, als ik overga tot de behandeling van het voor en tegen, maar allereerst zal ik u den natuurlijken weg wijzen, waarop de jongen er toe komt, het voetbal te gaan beoefenen.
De geestelijke ontwikkeling eischt van hem, van jongs af aan, „een lang achter elkaar zitten” op de schoolbanken en een voortdurend geleer in vakken, waarvoor hij nu nog nagenoeg niets voelt, die hem tenminste geen intense vreugde brengen. Dat alles is nu eenmaal niet anders. Maar dan moet de jeugd ook een tegenwicht tegen het lange stilzitten gegeven worden, dan moet haar ook een vreugdevol bestaan verschaft worden, zonder welke een gezond opgroeien van lichaam en geest onmogelijk is. Dit voelt ook instinctief de gezonde jongen in wiens natuur het ligt, zooveel mogelijk, een vreugdevol bestaan na te streven, en.... hij vindt een bevrediging van dien levenseisch in het gezonde jongensspel, dat hem veel biedt, waaraan hij zoo dringend behoefte heeft: Lichaamsbeweging—frissche lucht—afleiding—kerngezonde vreugde en een aanvulling van het schoolleven voor een harmonische ontwikkeling.—Maar de jongen wordt ouder, zijn eischen aan het spel gesteld, worden hooger en zoo ziet men langzamerhand, de zwakkere, nog min of meer kinderlijke jongensspelen plaats maken voor krachtiger spelen die meer overleg vergen, die gelijken tred houden met de voortschrijdende verstandelijke ontwikkeling van de beoefenaars. Zoo komt dan ten slotte, na ongeveer het tiende jaar, in het bijzonder het voetbal in aanmerking, als een combinatiespel, dat al naar gelang de beoefenaar ouder wordt, ook hooger eischen aan hem kan stellen, als een spel waarin de beoefenaar steeds nieuwe en moeielijker opdrachten voor lichaam en geest vindt, als een spel dat hem volkomen afleiding en vreugde bereidt, maar bovenal, hem van enthusiasme vervult.
Voetbal is een wintersport en als zoodanig een bewegingsspel bij uitnemendheid. Veel van het goede dat het spel ons biedt, treffen we ook aan bij andere soorten openluchtspel; maar ook zullen wij voor elk spel afzonderlijk karakteristieke lichtzijden kunnen aanwijzen en deze zijn bij het voetbal in hooge mate vertegenwoordigd. Daar de gemeenschappelijke voordeelen van openluchtspel voldoende bekend zijn, kan volstaan worden met een even aanstippen hiervan, terwijl aan de karakteristieke voordeelen meer aandacht geschonken zal worden. Naast de vele voordeelen vallen helaas ook vaak nadeelen bij de tegenwoordige beoefening van voetbal te constateeren, die voornamelijk de gevolgen zijn van overdrijving. Bij een rationeele beoefening der sport zouden geen schaduwzijden bestaan, maar daaraan valt m. i. vooreerst niet te denken. Daartoe is in de eerste plaats de opvoeding niet geschikt, die den leerling meestal geheel onwetend laat met de gezondheidsleer en psychologie (zielkunde) en in de tweede plaats is het menschdom veelal nog te zwak in de uitoefening van de door het verstand als goed erkende handelingen. Door velen (voornamelijk personen onbekend met het voetbalspel) worden echter deze grondoorzaken voor het ontstaan van schaduwzijden bij het spel, niet als zoodanig erkend. De oorzaak wordt foutievelijk in het spel zelf gezocht en deze opvatting is het, die nog voortdurend het voetbalspel tracht te ondermijnen. Waakt op dan voetballers, gij allen; en bewijst, dat geen nadeelen uw spel behoeven te ontsieren, bewijst, zooals reeds velen voor u hebben gedaan, dat uw spel waardige en flinke menschen helpt vormen voor de maatschappij. Dit alles kunt ge, mits ge u volkomen op de hoogte stelt van het wezen uwer sport, zoodat ge alle kwaad kunt uitwerpen en het goede beter kunt vastleggen.
Bovenal is voetbal een uitstekende afleiding bij het overvloedige, men zou haast kunnen zeggen, uitsluitende hersenwerk van onze tegenwoordige opvoeding, welke hoe langer hoe meer schijnt te vergeten, dat de ontwikkeling van den mensch niet alleen het hoofd ten doel moet hebben, maar den mensch in zijn geheel.
Een geest, vooral die van de jeugd, verslapt, als hij aan voortdurende eenzijdige inspanning bloot staat, evenals een boog, die altijd strak gespannen is. De jeugd wordt oud voor haar tijd en als zij de wereld moet intreden, is het veelal met een krachtelooze onverschilligheid als levensopvatting en met den aanleg van één of meer ziekelijke afwijkingen onder haar leden, als gevolg van de verwaarloozing van het lichaam.
Kernvreugde kent zij niet en toch is juist die kerngezonde gepaste vreugde vooral in den tijd van den aanleg van krachtige organen, dus in de jeugd en overgangsjaren, voor een onbelemmerde ontwikkeling, een vereischte. Het zijn de jongensspelen in de eerste jeugd en het voetbal en andere spelen later, welke haar die vreugde in rijkelijke mate doen genieten en het is voornamelijk het voetbal, naast andere lichaamsbeweging, dat een te vroeg rijp zijn der jeugd voorkomt, dat als het ware een overgang vormt tusschen jeugd en manlijkheid. Wat de verdere voordeelen betreft, zijn deze het best in twee groepen te behandelen.
1e Die welke de gezondheid van lichaam en geest betreffen;
2e Die welke een opvoedkundige waarde hebben.
Als één van de voornaamste factoren der eerste groep, moet wel het licht- en luchtbad2) worden beschouwd, dat voetbal zijn beoefenaars aanbiedt en dat voornamelijk tot zijn recht komt door de gelijktijdig plaatshebbende spierbeweging3) en de daarmee gepaard gaande verhoogde bloedcirculatie. Evenals een waterbad een reiniging is voor het uitwendige, is een frisch spel in de openlucht een reinigingsbad voor het inwendige lichaam. De longen worden door en door van frissche lucht voorzien en zoo gereinigd.
Maar zij deelen ook in ruime mate versche zuurstof toe aan het bloed, dat vooral daarmee, het geheele lichaam van nieuw leven vervult en de schadelijke afgewerkte stoffen afvoert en uitscheidt door huid, longen en nieren.
Het snelle en diepe ademen werkt ook direct gunstig op de ontwikkeling van het middenrif, de voornaamste ademingsspier, die op zijn beurt door zijn verhoogde werkzaamheid een weldadige prikkel uitoefent op de inwendige organen, als maag, nieren en lever. Tevens wordt door de flinke beweging in open lucht het lichaam gehard. De huid wordt weerstandskrachtig gemaakt zoodat niet bij het geringste tochtje een verkoudheid volgt. Het zenuwstelsel wordt in de hoogste mate gunstig beïnvloed door het voetbalspel. De zenuwen die als het ware de verbinding tusschen lichaam en geest vormen, worden in hun functies geoefend en gesterkt, waardoor een gelukkig gevoel van kracht en kunnen ons doorstroomt. Ook de hersens worden door het spel aan het werk gezet en dit is het vooral wat het spel zoo gewild maakt. Dat telkens, zelfstandig en in combinatie met de medespelers, zoeken naar den besten weg die tot het doel leidt, trekt den speler met onweerstaanbaren kracht aan. Daarbij komt nog dat meest geheel andere hersenfuncties dan die op school gebruikt worden, in werking worden gezet, zoodat dit hersenwerk inplaats van meerdere inspanning, ontspanning is, en ons een schrede nader brengt tot de, voor ons geheele wezen, zoo belangrijke harmonische ontwikkeling, die in den grond der zaak de voorwaarde vormt voor het verkrijgen of behouden van een kernachtige gezondheid4).
Niet te onderschatten is de waarde van de oefening van het oog bij het spel. Door onderzoekingen van oogartsen is in Duitschland aangetoond, dat het procent der bijziende leerlingen in de hoogere klassen onrustbarend stijgt. Terwijl in Duitschland het procentgetal der bijzienden in de eerste klassen van vele gymnasia vaak 50 bedraagt, blijft het in Engeland, waar de spelen algemeen verbreid zijn, en het leerprogramma niet zoo overdreven groot is, meest onder de 1%. In de vrije natuur rust het oog weer uit van zijn inspannenden arbeid, terwijl het gedwongen wordt den bal nu eens van verre, dan weer in de onmiddellijke nabijheid te volgen. Deze verschillende accommodaties der ooglens oefenen een bijzonder goeden invloed uit op het lange behoud van een nagenoeg onverzwakt gezichtsvermogen.
Een ander nut dat voetbal sticht, is van indirect belang voor de gezondheid. Daar de voetballer geheel opgaat in zijn spel en alles waardeert wat zijn spelkwaliteit kan verhoogen, bevordert voetbal den zin voor het krachtig houden van het lichaam. Het spel leert hem, wat de school hem te leeren zoo stelselmatig negeert, nl. het lichaam te waardeeren. Hij leert door ondervinding dat een goede levenswijze veel voordeelen geeft boven een slechte. Hij ziet ze voor zich: de vertegenwoordigers dezer verschillende richtingen, de kracht en de energie aan de ééne, de zwakte en het onverschillig schijngedoe aan de andere zijde. De keuze tusschen deze twee typen is voorwaar niet moeielijk en dat vooral niet voor den nog onbedorven voetballeerenden jongen, die naar zijn aard een onbegrensde vereering koestert voor al wat krachtig en behendig is. Nu de voordeelen voor de gezondheid in korte trekken behandeld zijn, kan overgegaan worden tot een beschouwing van voetbal als opvoedingsmiddel.
In Engeland wordt, hetgeen hier nog niet het geval is, de opvoedende kracht van het spel algemeen erkend, waarschijnlijk omdat het daar langer bekend is dan bij ons, waar ongeveer geen der tegenwoordige opvoeders het zelf heeft gespeeld en slechts weinigen genoeg belangstelling in het vraagstuk der algemeene opvoeding toonen, om deze kwestie te onderzoeken. Maar erger.—Velen, hoewel totaal onbekend met voetbal, matigen zich hierover een oordeel aan, of wel, spreken er een vernietigende meening over uit. Hiervan een sterk staaltje. „De Sport” zond onlangs een lijstje met vragen aan 43 hoogleeraren der medische faculteit. Slechts zes hoogleeraren antwoordden. Prof. W. Koster (Leiden) antwoordde op de vraag:—„Bent u een voorstander van voetbal?”—het volgende:—„Het komt me niet bijzonder aantrekkelijk voor, noch uit een artistiek oogpunt noch uit dat van kunstvaardigheid beschouwd. Het schijnt me een ruw spel, waarin domme krachten den baas spelen.”—
Een overtuigender bewijs van zijn eigen onbevoegdheid tot eenig oordeel in dezen, had Prof. Koster nauwelijks kunnen geven. Gelukkig dat er nog vele andere menschen van jaren zijn, die zich een beter oordeel over het voetbal hebben gevormd.
Zoo zal ik hier enkele zinnen voor u vertalen van wat Prof. Ragdt over voetbal schrijft5).—„Als het krachtigste, moedeischend en moed bevorderend spel, kan het niet genoeg aanbevolen worden. Behalve moed ontwikkelt het voetbalspel volharding, behendigheid, tegenwoordigheid van geest, vastberadenheid en zelfbeheersching. Hoofdzakelijk echter bevordert het, daar het een uiterst fijn samenspel eischt, het werken voor een gemeenschappelijk doel, het vrijwillige onderwerpen, het zich terugtrekken van het enkele, tot het welzijn van het geheel.”—Na deze aanhaling kunnen we aanvangen met de stuksgewijze bespreking van de nuttige eigenschappen, die voetbal aankweekt.
De groote opvoedende kracht verleent het aan het feit, dat het een combinatiespel is, waarbij het al of niet bereiken van het gestelde doel voor het grootste deel afhankelijk is van de samenwerking der spelers onderling. Niet alleen hangt de toe te passen speelwijze af van de capaciteiten en inzichten der partijgenooten, maar zij is ook in sterke mate afhankelijk van het spel der tegenstanders, zoodat in de eerste plaats het opmerkingsvermogen door het spel wordt geprikkeld. Een goed opmerkingsvermogen kan aan een partij de overwinning bezorgen. Een sprekend voorbeeld hiervan is het volgende: Ajax (Leiden) in 1905 te Antwerpen spelende tegen een „Combination Bruxeloise”, paste voor rust bijna uitsluitend het korte passeeren (short-passing)6) toe en was met 1-0 in het nadeel. Door enkelen werd opgemerkt, dat de Belgische verdediging niet opgewassen scheen tegen het lange passeeren (long-passing). Er werd dus besloten na de rust deze laatste methode te probeeren en de wedstrijd werd gewonnen met 8-2. Er zijn echter ook vele kleine bijzonderheden bij het spel der eigen- en tegenpartij op te merken, waarvan de oplettende speler een handig gebruik kan maken voor den aanval of zich er tegen wapenen, met het oog op de verdediging. De vaak geuite meening, dat voetbal het altruïsme tegenover het egoïsme bevordert, zou ik niet maar zooals de mijne willen neerschrijven. Er komen gevallen voor, dat voetbal het op den achtergrond treden eischt van het individualisme7).
Zoo bijv.: als bij een aanval eener voorhoede op het vijandelijk doel, een bepaald voorhoedespeler, laten we zeggen de links-binnen, den bal heeft en waarschijnlijk een doelpunt kan maken, terwijl toch de middenvoor beter in staat is of er beter voor staat om te schieten, dan moet de links-binnen den bal, zoo dit mogelijk is, overgeven aan den middenvoor en afstand doen van de eer, een doelpunt te hebben gemaakt.
Altruïsme kan ik hierin niet zien, daar ik meen dat deze opoffering voortkomt uit partijbelang dat toch niet tot het altruïsme gerekend kan worden. Wel zie ik in deze achterstelling van eigenbelang bij partijbelang, een schitterende erkenning van de macht der samenwerking, een ontwikkeling van een warm, tot opoffering in staat zijnd, gevoelen voor de partij, waartoe men behoort. Zoo is het voetbal in staat eigenschappen te bevorderen, die een krachtig nationaliteitsgevoel in het leven roepen, hetgeen ook, maar dan direct, wordt bewerkt door de internationale wedstrijden, door vertegenwoordigende elftallen gespeeld. Het zooeven aangehaalde geval van opoffering kan ook dienen als voorbeeld, hoe voetbal het snel optreden en handelen in de hand werkt.
De links-binnen moet daar in één oogopslag zien of de midden-voor er beter voor staat en of deze zich al of niet in buitenspelpositie bevindt. In hetzelfde oogenblik echter, moet hij ook handelend optreden. Staat de midden-voor beter dan hij en bevindt deze zich niet buitenspel, dan moet de bal hem overgegeven worden, op zulk een wijze, dat deze, direct als de bal hem bereikt, kan schieten. Blijkt overgeven niet gewenscht, dan moet hij (de links-binnen) de juiste plaats van het doel kiezen, waar hij de meeste kans heeft, zijn schot met succes beloond te zien. Zoo ook een middenspeler die schier in hetzelfde oogenblik den stand van mede- en tegenspelers moet overzien, het aanvalsplan der tegenpartij moet doorgronden, de uitvoering daarvan moet beletten, den bal zoo mogelijk vermeesteren en op de geschiktste wijze aan zijn voorhoede geven. Zoo is hiertoe een groote mate van tegenwoordigheid van geest vereischt, evenals zelfbeheersching, kalmte en een flinke doortastendheid op 't juiste moment.
Er behoort ook moed toe, om zich in den strijd te werpen. Men moet niet bang zijn, een aanval te ondernemen, om een tegenstander den bal afhandig te maken. Maar het voetbal leert ook, dat men hierbij voorzichtig moet te werk gaan. Roekeloosheid toch, wordt óf direct door het spelreglement gestraft, óf geeft aanleiding tot onaangename gevolgen, bijv.: kwetsuren.
En nog zijn al de genoemde eigenschappen niet voldoende om succes te verzekeren als het vrije denkvermogen en de behendigheid niet genoeg helpen, ze productief te maken.
Geen goed voetballer is hij, die zijn hersens niet gebruikt en ook geen goed voetballer is hij, wien, al weet hij ook nog zoo precies, hoe in gegeven omstandigheden te handelen, de behendigheid ontbreekt. Ook het geduld van den speler wordt vaak door het voetbal op een zwaren proef gesteld. Hoevele malen worden zijn aanvallen op het vijandelijk doel niet onderbroken?
Hoevele malen wordt hij niet teleurgesteld, als hij denkt te winnen en toch verliest! Met volharding strijdt hij echter door, zoekt naar de oorzaken van zijn verlies en tracht te verbeteren, waar te verbeteren valt. En al gelukt het hem misschien nog niet te winnen, toch ziet hij de betere resultaten als gevolg van zijn onvermoeide pogingen en dit houdt de hoop op de toekomst in hem levendig. Zoo worden dan alle krachten van het zelfstandig denken en optreden, die later in de maatschappij onontbeerlijk zijn, door het spel opgewekt.
Het is de wil8) die voortdurend aangekweekt wordt, de wil en de durf tot het nemen van initiatief, de wil om te overwinnen in wat men ook onderneemt en het zelfvertrouwen om te kunnen overwinnen.
Zoo worden menschen gevormd, die de tanden op elkaar kunnen klemmen, menschen, die zich in de maatschappij weren zullen. Toch dient de speler zich reeds er aan te gewennen, gezag boven zich te erkennen. Hij moet altijd den aanvoerder (captain) zijner partij gehoorzamen. De speler gehoorzaamt niet uit vrees voor straf, maar hij doet dit uit practische overweging. De gehoorzaamheid is echter ook geen blinde, want er komen gevallen voor, dat de speler moet afwijken van den regel en hierbij moet hijzelf besluiten. Bijv.: de aanvoerder heeft den links-buiten gezegd, bij de grenslijn te blijven. Echter ziet in een bepaald geval, de links-binnen die den bal heeft, kans, zelfstandig op den uitersten linkervleugel door de vijandelijke verdediging heen te breken.
In dit geval neemt de links-buiten snel de plaats van den links-binnen in, waardoor de gebroken aanvalslinie weer hersteld wordt. Een omvangrijken invloed oefent ten slotte de kritiek der medespelers op den voetballer uit. Vele onvolkomenheden van het karakter komen bij het spel in een hel daglicht te staan en onbarmhartig wordt de bezitter dezer onvolkomenheden daarop attent gemaakt.
Zoo heeft menigeen in de voetbalsamenleving zijn oneerlijkheid, zelfzucht, verwaandheid of andere slechte eigenschappen afgelegd. Het mes snijdt dus aan twee kanten. Aan den eenen kant kweekt het voetbal de goede eigenschappen aan, aan den anderen kant breekt het de slechte af.
Begrijpelijk is het ook, dat bij een spel van zulk een opvoedende kracht als voetbal, de gelegenheid om menschenkennis op te doen, zeer groot is. Men leert reeds van jongs aan, de menschen kennen en begrijpen....
De voetballers vormen een maatschappij in het klein, een jeugdmaatschappij, waar vroolijkheid en ongedwongenheid heerscht en aan deze jeugdmaatschappij zal in de toekomst, naar we gelooven, niemand de karaktervormende kracht meer kunnen ontzeggen.
Bij de algemeene behandeling van het „voor en tegen”, is reeds gezegd, dat voetbal bij goede beoefening nagenoeg geen nadeelen met zich brengt. Maar het spel wordt vaak overdreven en dan vallen er beslist nadeelige gevolgen van te constateeren. Zoo wil ik dan hier het vraagstuk der overdrijving bespreken, en tevens de aandacht vestigen op het gevaar voor ongevallen, dat ook zonder overdrijving, altijd min of meer bestaat. Ook is het mijn doel, om in dit en de volgende hoofdstukken zooveel mogelijk de wegen aan te geven, die tot verbetering kunnen leiden. Allereerst echter wil ik u toonen welk gevaar deze overdrijving naast die voor het individu, ook voor het voetbal zelf oplevert.
De ouders zien de nadeelige gevolgen ervan en wijten die aan het voetbal zelf, terwijl ook de leeraren vaak het voetbalspel als zoodanig er de schuld van geven. Vele ouders verbieden dan hun kinderen het spel, terwijl ook op meerdere andere wijzen het spel er onder lijdt. Toch wordt door velen bij het onderwijs reeds uitsluitend de overdrijving als oorzaak der nadeelen erkend. Zoo wil ik hier een schrijven aanhalen van den Rector van het gemeentelijk gymnasium en den directeur der gemeentelijke H. B. S. te Nijmegen, gericht tot de ouders der leerlingen.
Met dit schrijven werd door het college van curatoren en de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs volkomen instemming betuigd. De inhoud was als volgt:
„Voor een goeden gang der studiën is het noodig, dat het werken geregeld worde afgewisseld door gepaste en gezonde uitspanning en wij zijn dus geheel overtuigd, dat met mate beoefende sport, en voor den leeftijd onzer leerlingen geschikte vermaken, noodzakelijk zijn. De boog mag niet steeds gespannen wezen. In de laatste jaren hebben echter bij velen, vermaken in sport zulk een plaats ingenomen en zoodanig karakter gekregen, dat de hoofdzaak, de studie er ernstig door geschaad werd. Bals tot in den nacht, meermalen zelfs tot diep in den nacht; ook verzuim der lessen den volgenden morgen, om acht uur of half negen begonnen, kwamen hoe langer hoe meer voor. „De wedstrijd” ontwikkelde zich in onrustbarende mate en hen die elders de eersten waren, zagen wij in de studie maar al te vaak achteruitgaan. We achten het hoog tijd, dat ernstig op het gevaar gewezen worde. Vermindering van belangstelling in het werk, daling van arbeidskracht, waren onmiddellijke nadeelen; daarop volgden vroegrijpheid en soms geblaseerdheid. Studie en karakter leden beide. Ook elders heeft men het euvel geconstateerd en er tegen gewaarschuwd. In onze stad is eveneens maar al te zeer reden om aan te dringen op beperking. Wij, die dagelijks in de gelegenheid zijn, de nadeelige gevolgen te constateeren, verzoeken u daarom dringend, krachtig mede te willen werken, opdat het kwaad hoe eerder hoe liever gestuit worde.”
Gelukkig schijnt het nu niet bij deze klachten en waarschuwingen, die tot nu toe niets vermochten uit te richten, te blijven, getuige het initiatief van de school-voetbal-commissie9) van den Nederlandschen voetbalbond, die onlangs de heeren Dr. A. H. Kan, rector van het gymnasium te Middelburg en M. Horn, directeur van de H. B. S. te Schiedam verzocht, respectievelijk op de eerstkomende vergadering van de vereeniging van leeraren aan de Nederlandsche gymnasia en van de vereeniging van directeuren van Hoogere-Burgerscholen, het onderwerp: „School en Voetbal” in te leiden teneinde de omvang van de overdrijving te kunnen bepalen en de middelen tot bestrijding te bespreken.
Ik geloof wel dat zulk een bespreking ons een stap nader zal brengen bij het onderzoek van de kwestie, maar wat de bestrijding betreft, geloof ik, dat men de juiste middelen hiertoe niet zal vinden of erkennen, want die middelen, welke ik u zal aanwijzen en die m. i. de hoofdvoorwaarde vormen om het kwaad, zoo niet geheel, dan toch voor het grootste deel tegen te gaan, zijn te ingrijpend in het onderwijs dan dat zij nu al zullen worden toegepast. Niet door bloot verbod of tegenwerking is de overdrijving te weren, maar wel door den voetballers duidelijk alle nadeelen er van voor oogen te stellen. Uit eigen overtuiging zal ieder voor zich dan tegen overdrijving waken. Aan de school de schoone taak, den leerling in de eerste plaats de zorg voor de gezondheid te leeren kennen als hoofdvoorwaarde voor een slagen in het leven en in de tweede plaats hem de noodige kennis te geven, die het zorgen voor de gezondheid van lichaam en geest vereischt. Tot nog toe heeft de school dit niet gedaan en dit is m. i. niet alleen de grootste oorzaak voor misbruik van voetbal, maar eveneens voor misbruik van studie en in het algemeen voor het zoo vaak voorkomende misbruik van het geheele leven.
Zien de leeraren en ouders dan niet, dat niet alleen bij voetbal, de gezondheid en andere belangen vaak worden veronachtzaamd, maar dat deze ook veelal worden genegeerd bij het studeeren, dat door de meeste scholieren zeer onoordeelkundig wordt gedaan10), bij de voeding, en massa's andere verrichtingen van oudere menschen even goed als van leerlingen? Zien de leeraren dan niet, dat men, door weglaten op het leerprogramma van een paar vakken als gezondheidsleer en psychologie, een kapitaal aan volkskracht en levensenergie weigert aan te nemen? Er is nog veel te zeggen over deze zaken die ik als hoofdoorzaak voor overdrijving bij voetbal aanmerk, maar dat zou ons te ver voeren.
We willen nu nagaan, waarin de overdrijving bestaat, om daarna de nadeelen ervan te behandelen. Er dient in de eerste plaats een onderscheid gemaakt te worden tusschen overdrijving en verkeerde toepassing van het voetbalspel. Onder verkeerde toepassing versta ik: het spelen van zware wedstrijden des Zondags terwijl in den loop der week nagenoeg geen lichaamsbeweging wordt genoten. Hoe op de beste wijze in dit gemis aan lichaamsoefening te voorzien is, zal in een volgend hoofdstuk worden behandeld bij de bespreking van het verband tusschen voetbal en athlethiek. Het gevaar der overdrijving is voornamelijk gelegen in de wedstrijden en het te vaak achtereen voetballen. De wedstrijden duren m. i. in het bijzonder voor jonge voetballers te lang en worden vaak door verschillende omstandigheden te ver opgedreven.
Een duidelijk bewijs hiervoor is wel, dat het bekende gevolg van oververmoeienis, de stijfheid, zelfs wel optreedt bij getrainde spelers, die zich geregeld oefenen. Ik ken, naast eigen ondervinding, hier vele voorbeelden van en ook „Ten Have” haalt het aan11).
Zoo oordeelt Ten Have ook, dat er niet zooveel gevaar is gelegen in den eigenlijken wedstrijd, indien deze goed geregeld is en de speeltijd niet te lang wordt gesteld (b. v. een half uur, daarna een kwartier rust en nogmaals twintig minuten). Mij lijkt deze speeltijd wel wat overdreven bekort, hoewel ik hem voor zeer jonge spelers aanbevelenswaardig vind. Een regeling van drie kwartier spelen, tien minuten rust en nogmaals een half uur spelen of van vijf kwartier spelen met twee rustperioden lijkt mij het meest bevredigende. Het is niet dan na lange overweging en proefneming, dat ik tot de besliste meening ben gekomen, dat de gestelde tijd te lang is, en het is na lang aarzelen, dat ik besloot, hier op verkorting van den speeltijd aan te dringen, daar ik volkomen begrijp hoe moeielijk dit is tot stand te brengen (voor oudere spelers tenminste) in verband met den vastgestelden speeltijd in andere landen. Ik hoop echter dat mijn opmerking zal meêwerken de aandacht op dit punt te vestigen en een aansporing zal zijn voor ieder voetballer, om het in onderzoek te nemen. Niet vergeten dient te worden, dat bij verkorting van den speeltijd, het voetbal binnen bereik van meerderen komt die nu, wegens een voor hen te langdurige inspanning, er niet aan deelnemen. Nimmer moest de speeltijd mogen verlengd worden, zooals bij seriewedstrijden vaak gebeurt, als er nog geen beslissing is. Ook het spelen van twee wedstrijden op één dag dat hier plaats vindt, is afkeurenswaardig en dient zooveel mogelijk te worden tegengegaan. Eveneens is het wenschelijk het aantal te spelen wedstrijden per seizoen niet groot te maken, opdat tijd overblijve voor onderlinge oefeningen en vriendschappelijke spelen (friendly-games) wier aantrekkelijkheid meestal niet onder behoeft te doen voor die van competitiewedstrijden. Ik zelf speel bijv. liever een onderlinge partij, dan een wedstrijd. Wat nog den speeltijd betreft, kan de tegenwoordig bestaande, wel gehandhaafd blijven bij de gewone oefeningen ten minste voor ouderen.
Het maakt een groot verschil of men een gemoedelijke vroolijke partij voetbal speelt (een oefening) of dat men een wedstrijd speelt, waar een zekere spanning heerscht en de eerzucht hoogtij viert.
Bij mijzelf, en ook bij anderen, heb ik wel waargenomen, dat wedstrijd-spelen meer vermoeide dan gewone oefeningen, hoewel toch op bedoelde wedstrijden niet meer arbeid werd gepresteerd dan op de oefeningen. De zenuwspanning schijnt hierbij wel een rol te spelen. Bij den één zal ze meer, bij den ander, minder werkzaam zijn, afhankelijk van den individueelen aanleg. Maar ook andere invloeden doen zich bij de wedstrijden gelden. Zoo hangt dikwijls van één wedstrijd een kampioenschap af. De spelers willen dan meer presteeren. Hun capaciteiten blijven dezelfde en de meerdere prestatie wordt dan geforceerd ten koste van het lichaam dat meer moet geven dan het normaal kan, in een oververmoeiden toestand wordt gebracht en langen tijd noodig heeft om zich te herstellen.
Een andere invloed, meestal ten kwade, is die, door het publiek op de spelers uitgeoefend. Voetbal moet zijn ontspanning, mag ook soms inspanning zijn, maar moet nooit een zenuwopwindend afbeulen worden. En hiertoe geeft het publiek door haar luide aanmoedigingskreten, die soms in schreeuwen, bellen en fluiten ontaarden, meermalen aanleiding.
Toen ik dit gevaar begon in te zien, heb ik mij systematisch er aan gewend, geen notitie van het publiek te nemen, zoodat alleen het spel m'n opmerkzaamheid trekt en ik van de toeschouwers nagenoeg niets zie of hoor. Bij 3de klasse en soms ook bij 1ste en 2de klas-wedstrijden in den N. V. B. heeft men nog veelal geen last van zulk opwindend gehits, zooals ik het nu maar eens zal noemen, zoodat het gevaar voor een groot gedeelte der voetballers slechts gering is. Het publiek betaalt veelal entree en komt nu wel op het vreemde idee, voor hun geld een mooien wedstrijd te kunnen eischen (dit geldt voornamelijk voor publiek bij eerste klas wedstrijden).
Ieder, die het goed met de voetbalsport meent, zal nu inzien, dat het publiek nooit bij een amateurwedstrijd iets anders voor haar betaling te eischen mag hebben, dan toegang op het terrein. Zoo gauw men een eisch op het spel betrekking hebbende, gerechtigd acht, zijn de spelers niet langer volstrekt amateur. Evenwel kan de voetbalsport tegenwoordig moeielijk meer buiten de entree's, die het publiek bij de wedstrijden betaalt. Mocht echter het publiek aanleiding geven tot verwezenlijking van het gevaar, dat ik u zoo even noemde, dan zou ik in het belang van het voetbal en zijn beoefenaars het liever zonder publiek stellen en op een vergeten, waarschijnlijk heel wat minder geriefelijk terrein, deze sport beoefenen. Beter is het een appel te bezitten, die ofschoon er van buiten minder mooi uitziende, geheel gezond is, dan één, die een prachtigen aanblik geeft, maar van binnen verrot is.
Nu wij gezien hebben, wat we onder overdrijving hebben te verstaan en de voornaamste factoren die haar in de hand werken, hebben nagegaan, zullen we de gemeenschappelijke gevolgen van deze overdrijving en de verkeerde toepassing van voetbal bespreken. Ze zijn schadelijk voor lichaam, geest en karakter, als ook voor de studie of andere dagelijksche werkzaamheden. In de eerste plaats ontstaat in den toestand van oververmoeidheid een algemeene stijfheid, die geleidelijk toeneemt, om na één of meerdere dagen langzaam weer te verdwijnen. Haar optreden wordt bewerkt door de z.g. vermoeiingsstoffen, die bij spierarbeid zoowel als bij geestelijken arbeid ontstaan en niet tijdig uitgescheiden kunnen worden. Zij hebben een giftige werking en verwekken spierpijn bij te veel lichamelijken dofheid en hoofdpijn, bij te veel geestelijken arbeid. Zij werken verlammend ook vooral op de hartspier, waardoor een verzwakte werking van het hart en een versnelde en zwakke polsslag optreedt. Bovendien brengt deze stijfheid het lichaam in een toestand, die uiterst vatbaar maakt voor ziekten. De etenstrek is sterk verminderd, daar de groote vermoeidheid een verminderde afscheiding van het maagsap ten gevolge heeft. Ook de slaap moet het ontgelden. Hij is onrustig. Ja, bij zeer groote vermoeienis is het zelfs niet mogelijk in slaap te komen.
De gevolgen hoopen zich steeds op en sleepen nog andere na zich. Zoo ontstaan als indirecte gevolgen, de feiten, waarop gewezen wordt in het schrijven op blz. 19 aangehaald. De jongelui voelen zich na afloop van den wedstrijd slap en moe, ontvluchten 's avonds hun thuis, waar ze natuurlijk meeningen omtrent hun „Voetbal” vinden, die door hun gedrag in sport veroorzaakt, geheel in strijd met de hunne zijn. Zij zoeken dan veelal hun troost bij elkaar in een of ander café, onder grootdoenerij.
Deze verslappingstoestand van de jongens wordt een sleur, waaruit de zoogenaamde vroegrijpheid, geblaseerdheid enz. ontstaan. Natuurlijk zijn ook andere oorzaken van even twijfelachtige waarde mede werkzaam het vroege kroegbezoek te bevorderen en het verslappingsproces in de hand te werken, maar hierover zullen we 't niet hebben. We zullen liever zien, hoe de ophooping van overtredingen der gezondheidswetten, blijvende kwalen doet ontstaan en ons vroeg oud maken. Het is een bekend feit dat overmatige lichamelijke arbeid bijna altijd blijvende hart- en longgebreken ten gevolge heeft. Zoo heeft Prof. Wenckebach, de Groninger specialiteit voor hartziekten, onlangs de aandacht gevestigd op de vele, door sportoverdrijving ontstane hartziekten, welke o. a. in Engeland voortdurend weer voorkomen. Het slotresultaat van de overdrijving is: hartvergrooting met verslapping der hartspieren.
Het verraderlijke van dit verschijnsel is wel, naar Prof. Th. Schott (Nanheim) aantoont, dat het langzamerhand optreedt, zonder dat de betrokken persoon het opmerkt. Ook gebreken der klapvliezen en latere vaatverkalking kunnen gevolg zijn van sportoverdrijving. Van de longen wordt evenals van het hart veel te veel arbeid gevergd. Ze worden in oververmoeiden toestand gebracht, die zoowel acute als chronische longaandoeningen tengevolge kan hebben.
Ook de andere organen moeten zooals vanzelf spreekt op den duur verzwakken, daar alle organen met elkaar in verband staan en van elkaar afhankelijk zijn.
Een bijzonder leelijk gevolg van de overdrijving voor jongeren, is de belemmering in de ontwikkeling van het geheele lichaam. Jonge menschen hebben normaal veel meer voedsel noodig dan ouderen, eenvoudig omdat voor den groei een meerdere hoeveelheid noodig is. Wordt nu bijv. door overdreven voetbal te veel arbeid besteed, dan gaat het voedsel hieraan verloren en de geheele ontwikkeling van den betrokkene lijdt er onder. Men zal misschien denken, dat dan meerdere voedselopname de fout weer zal herstellen, maar dat is niet zoo, daar de capaciteit van de maag een grens heeft, zoodat eerder de fout er door verergerd wordt. En toch ondanks al de genoemde gevolgen, zou er nog niet zoo over voetbaloverdrijving worden geklaagd als de studie er niet zoo ernstig onder leed. Goede studie in oververmoeiden toestand is niet mogelijk. De hersens zijn niet in staat de zaken voldoende te verwerken, terwijl soms ook zelfs een paar dagen na de gepleegde overdrijving, de werklust nog nagenoeg ontbreekt.
Naast de aanmerkingen hierover wordt ook wel geklaagd, dat voetbal te veel de gedachten der beoefenaars in beslag neemt, zoodat deze van de studie worden afgeleid. Maar het kan toch in geen geval aan het voetbal verweten worden, dat het zoo'n groote belangstelling bij de beoefenaars verwekt. Het is trouwens best te begrijpen, dat jonge levenslustige menschen liever aan iets anders denken dan aan de studie, waar zij dagelijks volop over te hooren krijgen. Dat het juist het voetbal is, waarover vele leerlingen zoo vaak spreken, meen ik te moeten toeschrijven aan de weinige algemeene ontwikkeling en liefhebberijen die zij er op nahouden12). Geef zulke leerlingen voor hen interessante en leerrijke stof ter overdenking en moedig hun liefhebberijen aan, m. a. w. breidt hun gedachtenkring uit naar andere zaken die zij mooi vinden, die in staat zijn hun belangstelling gaande te maken en het resultaat zal meestal spoedig kunnen worden waargenomen. Ik zeg: meestal, want er zijn ook individuen waarbij niets te bereiken valt, die als het ware verkeerd willen en deze bestonden vroeger, vóór het voetbal werd ingevoerd, even goed als nu. Voor zulke typen is het misschien zelfs een geluk, dat het voetbal er is om hen bezig te houden. Bestond er geen voetbal, dan zouden zulke patiënten naar mijn meening met evenveel ijver, andere, wellicht heel wat minder nuttige zaken die hen genoegen brachten najagen. Bovendien geloof ik dat inplaats van zich over het sportenthusiasme13) te verontrusten, men eerder redenen heeft zich er over te verheugen. Dit idee komt sterk uit in eenige alinea's van de kanselrede uitgesproken door Ds. Beijerman in de Remonstrantsche kerk te 's-Gravenhage op 27 Juni 1909. Ik zal ze U hier weergeven.
—„Spreken wij over menschen die met vuur opkomen voor de dingen waarvan ze vervuld zijn, dan denken we voor alles aan onze jonge mannen als zij het hebben over hun lichaamsoefeningen. Zij zijn vol van de wedstrijden die ze onder elkaar organiseeren, hebben een vurige vereering voor hun clubs en hun kampioenschappen en ijveren vol bezieling voor de sport die ze beoefenen. O, we zijn er niet blind voor, dat hun studie en hun werk soms lijden kunnen onder dat groote sportenthusiasme en we zouden niet gaarne verzuimen hen er aan te herinneren, dat er grooter en hooger dingen in de wereld zijn, maar toch, laten we er dankbaar voor zijn en het toejuichen dat onze jongelingschap idealen kent, dat onze jonge mannen in vuur kunnen komen voor een zaak die zij goed achten, dat daar in hun hart nog plaats is voor gloed en geestdrift.”—
We hebben nu in voorgaande bladzijden gezien, hoe voetbal bij goede beoefening ons als een bewonderenswaardig nuttig spel ten dienste staat. Maar we hebben ook gezien welke slechte gevolgen de overdrijving na zich sleept. Waar nu is de grens tusschen goed en kwaad? Hoe moet men de juiste maat vinden bij de beoefening? Het „ken u zelven” moet ieder hier toepassen, zegt Ten Have14) terecht. Ieder moet zijn eigen krachten leeren kennen en in verband met zijn noodzakelijke kennis van de gezondheidsleer, daaruit besluiten hoever hij gaan kan.
Hiermede kan ik het vraagstuk der overdrijving laten rusten, om het eenige werkelijke nadeel van voetbal te gaan beschouwen, nl. het gevaar voor ongevallen. Gevaar bestaat overal en altijd. Door onvoorzichtigheid of onstuimigheid kan men van een trap vallen of op straat uitglijden en den enkel verzwikken, zoo niet erger. Bij schaatsenrijden kan men door het ijs zakken of zich door vallen hevig bezeeren. Bij het zwemmen verdrinken jaarlijks tientallen. Niet te ontkennen valt het echter m. i., dat bij voetbal de kans op een tijdelijk licht ongeval grooter is, dan bij de meeste andere spelen. We lezen er meermalen van, dat een speler bij een wedstrijd, wegens een blessure, het veld moet verlaten. Toch zijn de blessures zeer zelden ernstig. Mulier15) schrijft dat bij watersport, ijssport, paardensport en rijwielsport, veel meer ongelukken voorkomen en ongelukken van blijvenden aard. Deze laatsten komen nl. bij voetbal nagenoeg niet voor.
In het vragenlijstje, gericht tot de hoogleeraren, genoemd op blz. 13, was de 6de vraag:
„Acht u het voetbalspel bijzonder gevaarlijk of gevaarlijker dan andere sporten?” 2 hoogleeraren antwoordden: ja, 3 vonden het wel min of meer gevaarlijk en de rest antwoordde niet. De zevende vraag luidde: „Heeft uwe praktijk u het bewijs geleverd dat het voetbalspel gevaarlijk is? Zijn u ernstige ongevallen bekend?” De meeste hoogleeraren antwoordden weer niet, één antwoordde bevestigend, twee: ontkennend, één zei: nu en dan en ook een: slechts enkele. Zelf heb ik in de 13 jaar die ik voetbal slechts enkele blessures opgeloopen, waarvan geen enkele mij heeft gehinderd mijn studies of anderszins waar te nemen. Meestal zijn de ongevallen toe te schrijven aan te onbesuisd of te hartstochtelijk spel. Gelukkig dat het spelreglement hiertegen zooveel mogelijk waakt, doordat het den scheidsrechter de opdracht geeft, om met vastgestelde straffen voor verschillende overtredingen tusschenbeide te komen.
Spel, dat gevaar oplevert of op kan leveren voor lichamelijk letsel wordt ten allen tijde gestraft. Dus ook heeft de scheidsrechter de spelers tegen hun eigen spel te beschermen. Dit is tenminste de meening van de bewerkers van het spelreglement. Te bejammeren vind ik het, dat de heer Groothoff16) deze opvatting bestrijd. Zoo schrijft hij o. a.: „Verder is het onjuist een vrijen schop te geven omdat een speler den bal laag bij den grond kopt en er een speler der tegenpartij in de onmiddellijke nabijheid is. Het is een onvoorzichtigheid van den speler zelf, waarvoor hij ook zelf verantwoordelijk is.”—Hoeveel gevaar is er echter niet aan verbonden, laag bij den grond te koppen. Ik zelf heb het geval bijgewoond dat een speler, door zoo te handelen, een trap tegen het oog kreeg. Zoo'n voorval is zeker niet geschikt, een goede meening over het spel te vormen en is tevens zeer onaangenaam voor alle medespelers en in het bijzonder voor de beide betrokkenen. Neen, de artikelen tegen gevaarlijk spel moeten ten doel hebben, alle gevaarlijk spel bij voetbal te weren. Het spelreglement moet even goed den speler tegen zijn eigen onbesuisdheid beschermen, als tegen roekeloos spel der medespelers. Iedere andere opvatting kan niet anders dan het voetbal en zijn beoefenaars nadeel berokkenen, en moet dus op verkeerde grondslagen berusten. Nu deze kwestie afgehandeld is, zijn we aan het einde van dit hoofdstuk gekomen. Nog is men wel op zoek gegaan naar andere nadeelen van het spel en heeft men hier en daar iets gevonden, dat als zoodanig, echter ten onrechte, werd betiteld. Daar ze hier dus volstrekt niet thuis hooren, zullen we in het volgend hoofdstuk mede een paar belangrijkste dezer aantijgingen de revue laten passeeren.
De bedoeling van dit hoofdstuk is: vermelding en bestrijding van enkele aanvallen op voetbal en bespreking van een paar strijdvragen die voor den voetballer van belang zijn. We zullen aanvangen met de behandeling van het idee, als zou voetbal een zeer eenzijdige beweging zijn. Prof. W. Koster (Leiden) zegt er bijv. van:—„Het ontwikkelt de beenen buiten verhouding tot het lichaam.”
Toegeven moet ik, dat de beenspieren bij voetbal wel het meeste werk verrichten, maar ik voeg er bij, dat in het dagelijksch leven ook aan de beenspieren meestal hoogere eischen worden gesteld dan aan de andere spieren van het lichaam. Bovendien zijn het, zooals ieder die genoegzaam met voetbal bekend is, weet, niet alleen de beenspieren die door voetbal geoefend worden, maar ook in ruime mate buik-, rug- en borstspieren.
Als nadeel van het voetbal kan het feit dat de beenspieren het meeste werk verrichten, echter nooit aangemerkt worden. Het is immers ook geen nadeel van schaatsenrijden of wandelen dat zij, de beenen, het leeuwenaandeel in hun verrichtingen geven.
Trouwens heb ik ook niet opgemerkt dat de beenen, zooals Prof. Koster zegt, als regel buiten verhouding tot het lichaam ontwikkeld worden door het spel. Ik kan dan ook niet gelooven dat Prof. Koster deze meening, die hij het voetbal als een verwijt toewerpt, aan de praktijk heeft ontleend, of het moest zijn, dat de meerdere ontwikkeling der beenspieren ongeveer alleen door medici op te merken is.
In dit geval kan zulks echter onmogelijk zoo schadelijk zijn als Prof. Koster door zijn opmerking het laat voorkomen.
De meeste vakken immers ontwikkelen enkele spiergroepen min of meer buiten verhouding tot de anderen. Men kan echter wel zeggen, dat voetbal als uitsluitende lichaamsoefening onvoldoende is. Ja men kan zelfs verder gaan en zeggen dat het verkeerd is, voor lichaamsbeweging uitsluitend het voetbal te beoefenen. En dit laatste standpunt is het, dat ik na jaren van ondervinding en proefneming heb ingenomen.
Het is zooals „Ten Have” in zijn reeds op bladz. 21 genoemd werk opmerkt:—„Voetbal moet niet uitsluitend, doch naast andere lichaamsbeweging beoefend worden. Bovendien eischt voetbal te veel van de krachten der beoefenaars dan dat het zonder doelmatige voorbereiding, met voordeel gespeeld kan worden.”—„Als lichaamsbeweging, wielrijden en andere sport nadeelige gevolgen heeft voor hen die er zich op toeleggen, dan komt dit zonder uitzondering, doordat dezulken geen rekening houden met de eischen van de wet der langzame oefening en training.”—schrijft Prof. Dr. A. Forel17). Nu is mijn meening over voetbal in verband hiermede in het kort de volgende: Voetbal is een prachtsport, mits het geregeld beoefend wordt, en andere lichaamsoefeningen, die rekening houden met een harmonische lichaamsontwikkeling als voorbereiding en onderhoud tot zijn dienst heeft. Het is dus verkeerd zoo nu en dan eens, bijv. een keer in de twee weken (of met nog langer tusschenruimte) te voetballen, laat staan wedstrijden te spelen. Het is eveneens verkeerd, zonder voldoende vooroefening zich op het voetbal toe te gaan leggen of alleen 's Zondags wedstrijden te spelen, zonder in den loop der week aanvullende en onderhoudende lichaamsoefeningen te verrichten (de op blz. 21 vermelde: verkeerde toepassing van het voetbalspel).
Ik geloof dat een groot deel van het kwaad, dat misschien ten onrechte op rekening der overdrijving wordt geschoven zou wegvallen, als bovenstaande ideeën wat beter begrepen en ter harte genomen werden. De kwestie van al of niet training is echter niet nieuw. Ik herinner mij dat een paar jaar geleden, na de groote nederlaag van het Nederlandsch elftal tegen het Engelsche te Darlington, veel over deze strijdvraag is geschreven. Training zou met zich brengen het beroepsspel, werd toen wel beweerd en training als middel om voetbal te verbeteren, was dus uit den booze. Het woord training in voetbalbeteekenis gebruikt, bevat echter twee begrippen nl.:—Versterking van lichamelijke geschiktheid tot het spel, door methodische lichaamsoefeningen, nevens vermijding van schadelijke invloeden en verbetering der spelmethoden, door een oefenmeester te bewerken. Van geen dezer beide begrippen kan gezegd worden, dat zij tot het beroepsvoetbal voeren. Ik geef echter toe, dat door toepassing van het tweede begrip en de resultaten daarvan, een enkele speler wel eens op het idee zou kunnen komen, het voetbal als beroep te gaan beoefenen. Ook ligt er wel iets in dit begrip, als zou voetbal door toepassing er van, meer doel worden, dan ontspanning en bijzaak. Toch vind ik in den grond der zaak het idee niet verkeerd, het voetbalpeil door dit middel te verhoogen.
Maar de zaak mag niet overdreven worden. Dat een Nederlandsch elftal, hetwelk tegen andere vertegenwoordigende elftallen moet spelen, op zulk een wijze door een zaakkundigen oefenmeester getraind wordt, acht ik goed, maar de algemeene toepassing van het begrip, acht ik in het belang van het voetbal en zijn beoefenaars niet wenschelijk. Het voetbal wordt er m. i. te veel „doel” door en ook als ontspanning verliest het spel veel van zijn waarde. Evenwel kan en moet men verbetering der spelkwaliteit blijven nastreven, hetgeen ook zonder oefenmeester zeer goed mogelijk is. Stilstand staat hier gelijk met achteruitgang en vermindert het genoegen en de belangstelling der spelers in hun spel. Maar ook uit een ander oogpunt is verbetering der spelkwaliteit aanbevelenswaardig. Het spel zal er niet alleen van hooger waarde door worden, maar men zal zich ook minder behoeven in te spannen. 't Spel zal vlugger en tegelijk kalmer en gemakkelijker gespeeld worden. Hiervan geven de Engelschen wel duidelijke bewijzen, als zij in een internationalen wedstrijd tegen de Hollanders spelen. Men ziet de laatsten zich tot het uiterste inspannen zonder merkbaar resultaat, terwijl de eersten genoegelijk, kalm berekenend, spelen en resultaten bereiken die genoegzaam bekend zijn. Het is echter niet alleen de tactiek die het spel vergemakkelijkt en verheft, maar waarschijnlijk nog meer de lichamelijke training. Evenals de tactische speler om iets te bereiken, minder werk zal behoeven te doen dan een ontactisch speler, zal een getraind18) speler, een veel lichter en zekerder spel spelen dan een, die ongetraind is. Hij zal een bal kunnen onderscheppen, die hem anders voorbijgaat en hem nog veel moeite kan geven, of wel hij zal een tegenstander vlug voorbijloopen, hetgeen hem zonder training niet zou zijn gelukt.
Het is merkwaardig hoe de buitenlandsche voetballers meestal hooger staan wat athletiek betreft. Zoo hebben de Hollanders, ofschoon in tactiek en techniek de meerderen, al menigen wedstrijd aan de Belgen verloren door hun weinige beoefening der athletiek. In snelheid en taaiheid (ausdauer) worden de Hollanders meestal overtroffen door de Belgen, hetgeen, als ze wat meer trainden en aan athletiek deden, niet het geval zou zijn.
We hebben gezien hoe de training bij voetbal wordt geëischt uit gezondheidsoogpunt en we hebben ook gezien hoe het spel er aantrekkelijker en mooier door wordt. Maar nu wil ik u een ander gezichtspunt openen.
Niet alleen de dagelijksche lichaamsoefening en de athletiek om nuttig voetbal mogelijk te maken, maar deze toegepast om der wille van henzelf, om der wille van onze gezondheid en ons geheele leven! Is het dan geen genot te zien hoe door een systematische oefening ons lichaam aan kracht, schoonheid en doelmatigheid wint?
Is het dan geen genot, te voelen hoe een bron van kracht en energie ons lichaam meer en meer doortintelt, hoe de wil sterker en sterker wordt en we ons tot meer in staat voelen dan ooit te voren?
Ge moet Toepoel19) hier eens over hooren. Bewonderen zult ge de kracht en het enthusiasme waarmee hij over de lichaamsoefeningen spreekt, en nog meer bewondering zult ge koesteren voor de lichaamsoefeningen zelf die hem zoo'n kracht en enthusiasme bijbrachten. Ge zult, zoo ge ze niet reeds tot uw eigendom gemaakt hebt, zelf de dagelijksche lichaamsoefeningen ter hand nemen, eerst wijfelend en bij tusschenpoozen, later zekerder en geregeld. En het slot der zaak zal zijn dat gij zelf ook krachtig en enthusiast zult meewerken de practijk der lichaamsoefeningen te verbreiden, om aldus den grondslag te helpen leggen tot een beter, gezonder en gelukkiger menschdom20).
En dan, gij voetballer, die zoozeer overtuigd zijt van het noodzakelijke van flinke lichaamsbeweging, wat zult ge doen, als ge uw practisch voetbal om de een of andere reden moet vaarwel zeggen? Zult ge dan in uw verdere leven bij uw hoofdwerk op kantoor of anderszins het gemis daaraan niet voelen? Zult ge dan toonen, dat uw stem voor lichaamsbeweging slechts een holle klank was? Neen, dat zult ge niet, want ofschoon uw voetbal tot het verleden behoort, hebt ge immers nog altijd tot uw beschikking zijn begeleidende oefeningen, die u steeds uw jeugd meer of minder zullen doen bijblijven, zoowel wat herinnering als wat werkelijkheid betreft. In het kort wil ik hier nu nog aangeven, wat met dagelijksche lichaamsoefeningen en athletiek wordt bedoeld.
De eersten zijn de oefeningen, die men beschreven en besproken kan vinden in het werk21). Zij hebben ten doel, het lichaam harmonisch te ontwikkelen, het gezond, mooi en krachtig te maken, en voor voetbal speciaal: het lichaam in een staat te brengen en te houden, die het mogelijk maakt, dat dit spel tot voordeel voor de gezondheid beoefend kan worden. Zij worden iederen dag op de slaapkamer al of niet ontkleed voor een spiegel staande, uitgevoerd en mogen in geen geval aanleiding geven tot moeheid. De athletiek22) behoort voort te bouwen op de dagelijksche lichaamsoefening en voltooit de bovenvermelde taak daarvan ten opzichte van voetbal. Zij heeft in het algemeen ten doel: het ontwikkelen van groote spierkracht en het trainen voor wedstrijden, 't geen voornamelijk bestaat in het vergrooten van het volhardingsvermogen. Hieruit volgt dat zij wel tot eenige vermoeidheid aanleiding mag geven. Haar beoefening in verband met voetbal bestaat voornamelijk in hardloop- en springoefeningen23). De Nederlandsche voetbalbond tracht door het uitloven van medailles voor wedstrijden hardloopen, korte afstand, en het instellen van een jaarlijksch kampioenschap athletiek voor voetballers, de athletiek er bij de voetballers zooveel mogelijk in te brengen. Reeds zien ook verscheidene clubs, plaatselijke en gewestelijke bonden, het nut der athletiek in, waarvan zij doen blijken, door zich aan te sluiten bij de Nederlandsche athletiek-Unie.
Voor de athletiek zoowel als voor voetbal hoop ik, dat ook beider grondslag, de dagelijksche oefeningen niet vergeten zullen worden.
Ik wil nu overgaan tot bestrijding van een inzicht van Ten Have, over het al of niet mogen deelnemen aan voetbal, 't welk hij als volgt weergeeft:—„De gezonden, de moedigen, de levenslustigen, de spierkrachtige jongens, vervallen het gemakkelijkst in overdrijving en gevaarlijk spel. Zij hebben het voetbalspel uit een hygiënisch oogpunt beschouwd, ook het minst noodig. Op grond daarvan is, wanneer ik deze gevallen waarnam, aan zulke leerlingen, deze sport door mij beslist ontraden.”—
In de eerste plaats ben ik het lang niet met Ten Have eens, dat de gezonde en spierkrachtige jongens het gemakkelijkst in overdrijving vervallen. Dat zij meestal het onstuimigst zijn, geef ik toe, maar zij kunnen onschadelijk meer arbeid presteeren dan de zwakkeren, terwijl het voetbalspel tamelijk gelijkmatig den arbeid over de spelers verdeelt. Over het algemeen ligt het niet in den aard der jongens, minder arbeid te presteeren, dan van hen bij het spel wordt gevergd. Zoo zullen de zwakkeren, daar de sterken het spel tot hun hoogte willen opheffen, meer in de verleiding zijn, te overdrijven. Ook de eerzucht zal de zwakkeren meer aangrijpen dan de sterken, die geen spelers meer boven zich hebben, tot wier hoogte van arbeidsprestatie zij zich graag zouden opwerken. Er komen echter nog zooveel factoren bij, die de kans tot overdrijving beïnvloeden. Zoo geven de karaktereigenschappen veelal den doorslag. In de tweede plaats vind ik het niet rationeel de deelname tot een spel dat juist geschikt voor hen is, aan de sterken te ontzeggen, omdat het wel aanleiding tot overdrijving kan geven. Heel wat verstandiger is het, de overdrijving te weren met alle goede middelen, die ten dienste staan. Ook hebben de sterken uit hygiënisch oogpunt wel degelijk een flinke lichaamsoefening noodig, hetgeen hun veelal meerdere onstuimigheid bewijst. En mocht men het willen ontkennen, zoo zou men de natuur toch niet kunnen dwingen en deze zou het ons anders laten zien. Voor lichamelijk zwakken is voetbal geen geschikte sport, en dit is vaak een doorn in het oog geweest van verscheiden docenten24), die één of ander spel of alleen gymnastiek zouden willen zien toegepast, waaraan zoowel de zwakken als de sterken konden deelnemen. De beoefening van zoo'n spel of gymnastiek zou echter medebrengen, dat krachtig ontwikkelde jongelui gedwongen werden, steeds maar een gedeelte van hun kracht te gebruiken, hetgeen achteruitgang der physieke kracht van den mensch tot resultaat zou hebben. Juist het omgekeerde wordt door voetbal bereikt, hetgeen niet genoeg geapprecieerd kan worden. Meermalen evenwel luidt het oordeel van ouderen, ook al zijn ze overigens het voetbal goed gezind, dat het spel wel wat ruw is. Weliswaar wordt soms door enkelen wat te ruw gespeeld, maar het voetbal als spel kan m. i. toch niet ruw genoemd worden. Onze volksaard vindt iets zoo gauw ruw en ziet vaak uitingen van moed, flinkheid en rondborstigheid zooals Mulier25) terecht zegt, voor ruwheid aan. Ons volk heeft al te langen tijd met de modepolitoerflesch rondgeloopen, te veel vormen nageäapt, en het zou al politoerende groot gevaar loopen, niets meer dan een vorm te worden. Onze volksaard is veelal nog weinig pittig.—„De rondborstigheid, flinkheid en moed, dienen nog wel degelijk te worden aangekweekt tot raseigenaardigheid. Alsdan zal de zoogenaamde ruwheid van het voetbal den anderen niet meer opvallen.”—26) Wat betreft de enkele gevallen van ruw optreden en de dientengevolge of op andere wijze ontstane kwetsuren, tegen dezen prijs zijn de vele voordeelen die het voetbal biedt, zeker niet te duur gekocht. Wat betreft verdere strijdvragen acht ik deze hier niet op hun plaats, daar zij voor den practischen voetballer niet van veel belang zijn. Wat aanvallen op de voetbalmaatschappij betreft, deze zijn er nog meerderen. Zij zijn echter hoofdzakelijk het gevolg van naijver en onbehendigheid met voetbal en zullen wegens hun onbeduidendheid hier niet vermeld worden.
Het is niet alleen in dit hoofdstuk dat wenken bij de beoefening van voetbal een plaats vinden, want zij zijn reeds door het geheele werkje heengeweven. Feitelijk is geheel deze studie dan ook als zoodanig bedoeld. Zoo zal dit hoofdstuk dus geen afgesloten geheel vormen, maar meer een aanvulling zijn, van het reeds vroeger behandelde.
Op de vraag, wie wel en wie niet mogen voetballen, kan ieder wel haast een antwoord geven. Voetbal is een spel der sterke gezonde jongelui en aan lichamelijk zwakken dient het verboden te worden. Aan stijve en trage jongens die overigens gezond zijn, kan het voetbal een goede opfrissching bieden. Men dient evenwel voorzichtig te zijn met het antwoord op de vraag, of men wel geheel gezond is. Het best doet men een dokter te raadplegen,27) liefst den huisdokter. Het kan nl. zeer goed zijn dat een enkel orgaan aangetast of zwak is, terwijl de overige organen goed ontwikkeld en nog niet door het zwakkere of aangetaste orgaan beïnvloed zijn. Men is dan licht geneigd, zijn krachten te overschatten en er bestaat gevaar dat een normale inspanning van de sterke deelen, een overspanning van het minder sterke deel, ten gevolge heeft. Ik doe hierbij het beste om volgens Toepoel zoo'n ongelijkmatig ontwikkeld lichaam te vergelijken met een stalen ketting, waarin sterke en zwakke schakels voorkomen. Belast men den ketting overeenkomstig de draagkracht der sterke schakels dan zal deze op de zwakkere breken. De waarde van zoo'n ketting zal altijd door de zwakste schakels worden bepaald. Evenzoo moet de waarde van het lichaam worden bepaald naar de zwakst ontwikkelde belangrijke organen. En toch wordt dit vaak over 't hoofd gezien. Hoe licht zal niet iemand die sterk gespierd is en zwakke longen of andere inwendige organen heeft, zijn kracht overschatten en daardoor de zwakste deelen en dus op den duur ook de sterkste nekken! Men dient dus op zijn hoede te zijn en hierop contrôle uit te oefenen. Heeft men echter het bestaan van bovengenoemd geval bij zichzelf ontdekt, dan dient men het voetbal te laten varen, of het maar matig te beoefenen. Tevens moet men maatregelen treffen, die verbetering ten gevolge kunnen hebben.
De tweede vraag die we ons stellen is: op welken leeftijd de jongen het voetbal mag gaan beoefenen. Ten Have oordeelt dat het spel voor het twaalfde jaar in het algemeen niet gespeeld mag worden, en dit is ook zoo ongeveer mijn meening, in verband met het op blz. 22 besprokene. Een matige beoefening van voetbal, zooals door de aspiranten van vele vereenigingen wordt toegepast, kan evenwel m. i. reeds bij het tiende jaar plaats vinden. De speeltijd dient dan natuurlijk ook bekort en er dient toezicht der ouderen te zijn. De deelname aan wedstrijden zou ik echter in geen geval voor het veertiende jaar opengesteld willen zien, daar ik dit vroege wedstrijdspelen als nadeelig voor de gezondheid beschouw. Het is tevens wenschelijk de beoefening van lichte athletiek en geschikte jongensspelen als voorbereiding voor het voetbal bij de jongeren in te voeren. Wat betreft het weer, waarin gespeeld kan worden, behoeft men hieraan geen hooge eischen te stellen. Koud weer is het beste. Bij warm weer, in de zomermaanden, doet men beter de voetbalschoenen op te bergen. Over het spelen bij regen, mist en sneeuw, verschillen de inzichten nogal.
Daar het minder aangenaam en veelal ook ongezond is, moet ik het spelen in den regen en sneeuw afraden, terwijl het spelen in lichte mist, mits het niet vriest, niet nadeelig kan worden geacht. Den speeltijd heb ik genoegzaam besproken. Alleen wil ik nog den ernstigen raad geven, bij gevoel van moeheid, steek-in-de-zij, of kramp, niet verder aan het spel deel te nemen of wel, eenigen tijd te rusten, zulk een handelwijze getuigt van meer wilskracht en degelijkheid, dan de zoo vaak bewonderde onachtzaamheid.
Vermoeien de wedstrijden te veel, dan doet men in zijn eigenbelang wel, zich tot de gewone partijen te bepalen. Ik weet wel, dat het eerzuchtsduiveltje zich ten zeerste tegen zulk een besluit zal verzetten en dat men zich zal schamen, te bekennen, door de wedstrijden te veel vermoeid te worden. Maar bedenk dan, welke belangen op het spel staan en het besluit zal zeker zoo moeielijk niet meer vallen.
Tegen de voorschriften die voor de kleeding in acht moeten worden genomen, heb ik meermalen zien zondigen. Het spelen in kleeren die men buiten het spel ook draagt, moet in ieder geval vermeden worden. Tegen zoo'n onhygiënische gewoonte kan niet genoeg gewaarschuwd worden. Dus: voor voetbal een geheel apart tenue. Wat betreft de dikte der kleeding schrijft Ten Have: „Het is altijd van belang om voorzichtig te zijn en zich niet te dun te kleeden”. Vele spelers spelen alleen in zwembroek, broek en shirt, zonder nadeel ervan te ondervinden. Toch kan niet ieder dat doen en hangt het er veel van af, hoe men van jongs af aan gewend is geweest. Zich dik te kleeden is eveneens af te raden, want de kleeding mag in geen geval den speler zijn volle bewegingsvrijheid ontnemen.
Ook nauwe kleeding is uit den booze, daar deze de vrije ademhaling en bloedsomloop aan de huidsoppervlakte belemmert. Dit slaat zoowel op de geheele kleeding als op nauwe kousebanden die wel kramp kunnen veroorzaken, en nauwe hals- en mouwboorden. De knie moet bloot blijven en hierop moeten broek en kousen ingericht zijn. Een regel, die voor de geheele kleeding geldt, is, dat ze poreus moet zijn. Beslist gewaarschuwd moet worden tegen het dragen van gewone linnen hemden onder het sporthemd (shirt) of jersey, daar dit een voortdurende aanleiding geeft tot transpireeren en kou vatten. Het best lijkt mij voor onder het shirt te dragen, tricot, rameh of dun Jaeger geschikt. Flanel is ook wel goed, zoolang het nieuw is, maar als het eenigen tijd gedragen is, verdichten de poriën zich door wasschen en transpireeren. Bij de keuze van nieuwe schoenen moet men ten zeerste oppassen, dat deze niet te nauw of te wijd zijn.
Van te nauwe of te wijde schoenen heb ik al heel wat narigheid gezien. Meestal waren kapotte teenen en verminderde spelkwaliteit het directe gevolg, terwijl natuurlijk ook het pleizier in het spel er een danige knak door kreeg.
De neuzen der schoenen mogen niet te hoog zijn, terwijl het leer souple moet aanvoelen, zoodat het zich gemakkelijk naar den voet kan vormen en deze niet in de beweging belemmert. Voor een goed schot en juist plaatsen van den bal is dit van veel belang. Het dragen van een pet of muts is alleen aan te raden bij zeer koud weer, sterke wind of flinken zonnenschijn. Wat het spel nu zelf aangaat, moet aangeraden worden, niet te hard van stapel te loopen. Begin kalm en neem langzamerhand de gewone speelwijze aan. Bij wedstrijden kan men zich hier moeielijk aan houden, waarom men zich hier voor den aanvang even inspeelt door doeltrappen en loopen.
De jas moet mee naar het veld genomen, zoodat hij vóór het spel, in de rust en na afloop zoo noodig aangetrokken kan worden. Zoo mogelijk moet de speler zich er aan wennen, gedurende het spel geen notitie van het publiek te nemen, zoodat hij zich langzamerhand aan den invloed die het publiek op de meeste spelers uitoefent, kan onttrekken. Vele spelers zijn zichzelf niet bij het spel, zijn als het ware gehypnotiseerd en in hen is de ziel gevaren van het meest onstuimige deel van het publiek. Hierdoor wordt het spel wel interessanter van toeschouwersstandpunt bezien, maar de spelers lijden er onder, doordat zij boven hun kracht spelen en een verkeerde eerzucht in hen wortel schiet. De rust is er omdat deze noodig wordt geacht, en niet om den spelers gelegenheid te geven, hun schiet- en techniekcapaciteiten aan het publiek te vertoonen. Gebruik de pauze dus om uit te rusten, niet door stilzitten of op den grond liggen, maar door met de jas aan, kalm wat op te loopen. Een weinig water of andere niet prikkelende drank of wel één of andere vrucht kan in de rust een welkome verfrissching zijn. Het water mag echter niet te koud zijn, daar de met bloedvaatjes overvulde slijmvliezen van de keel enz. nog gevoeliger zijn voor sterke en plotselinge temperatuurwisselingen dan de huid. Ook mag de drank niet in eens naar binnen gegoten worden zooals ik wel heb zien doen, maar moet langzaam gebruikt worden. Bij het eindigen van het spel, gaat men vóór het verkleeden weer langzaam van intensieve beweging tot rust over. Voor een paard wordt dit noodzakelijk geacht; waarom zou men dit dan voor zichzelf negeeren?
Vóór het verkleeden is het wenschelijk, het lichaam met een handdoek goed af te wrijven. Ook het nemen van een bad, koude wassching of douche, gevolgd door flinke afdroging, is mij door de practijk ten zeerste aanbevelenswaardig gebleken. Een koude wassching kan bijv. ook bij ontbreken van andere gelegenheid, na het thuiskomen worden toegepast zooals Toepoel28) het beschrijft, door telkens de handen in de waschkom te steken en er het lichaam licht mee af te wasschen, hetgeen in enkele minuten is afgeloopen. Heerlijk opgewekt voelt men zich na zoo'n behandeling en het is verwonderlijk, te merken, hoe mogelijke vermoeidheid dan spoedig begint te wijken.
Nu nog enkele algemeenheden besproken. Nu en dan heb ik spelers hooren klagen over steek-in-de-zij en vermoeidheid, reeds bij het begin van het spel.
Wat de oorzaak is van deze steken, is nog niet met zekerheid vastgesteld. Bijna iedereen weet echter, dat ze vlak na het eten eerder optreden dan anders. Ook is men na het eten eerder vermoeid bij lichamelijken of geestelijken arbeid. Dit komt doordat de maag voor de vertering van het voedsel een groote hoeveelheid bloed aan het spierstelsel onttrekt, zoodat dit niet zijn gewone werkzaamheid zonder nadeelen kan presteeren. Het is nu wel voor ieder te begrijpen, dat het slecht is, vlak voor het voetbal te eten. Het beste is, na het eten een paar uur te wachten alvorens men met het spel aanvangt. Bij het wedstrijdspelen moet ik den raad geven, niet of slechts een korten tijd te voetballen. Hiermede meen ik niet, dat men bijv. wel naar hartelust mag gaan tennissen of fietsen, maar ik bedoel er mee, dat lichaamsoefeningen, die vermoeidheid ten gevolge kunnen hebben, zooveel mogelijk vermeden moeten worden. Ik heb vaak gezien, dat spelers, die zich hieraan niet hielden, den volgenden dag op den wedstrijd minder dan anders presteerden en na afloop daarvan ook werkelijk moe waren. Physiologisch is deze zaak natuurlijk zeer goed te verklaren.
Een vaak voorkomende fout bij het voetbalspel is m. i. het doeltrappen, dat veelal wordt toegepast, als er niet genoeg spelers zijn om een partij te spelen. Een opvoedkundige waarde heeft zulk een trappartij nagenoeg niet, terwijl ook de lichamelijke opvoeding ervan, veel te wenschen overlaat. Veel beter kan men, al zijn er ook weinig spelers, een aanvallend en verdedigend spel toepassen. Bijv. verdedigen een doelman en drie achterspelers een doel, terwijl 5 voorspelers al of niet gesteund door een achterspeler aanvallend optreden. Ook kan men, en dit is vooral voor de aspirantleden (juniores) geschikt, als er bijv. maar een twaalftal spelers is, een partij vormen met een kleiner speelveld. Men behoeft dan tenminste geen afstand te doen van de meeste voordeelen aan het volledige voetbalspel verbonden. Zijn er minder dan 12 spelers, dan is dit partijspelen niet zoo aanbevelenswaardig, daar de spelers dan minder in de gelegenheid zijn afzonderlijke plaatsen in te nemen, hetgeen, met het oog op latere spelprestatie, wenschelijk is29).
Ten slotte wil ik nu nog de kwestie van leiding en de taak van den tegenwoordigen leider, den captain of aanvoerder kort bespreken. In Hongarije zijn de openluchtspelen van staatswege min of meer onder toezicht der schoolautoriteiten geplaatst. Tot bespreking van de al of niet wenschelijkheid om dit in de toekomst, geheel of gedeeltelijk in Nederland toe te passen, acht ik mij op 't oogenblik niet gerechtigd. Wel wil ik als mijn meening uitspreken, dat ik, gezien den eenzijdigen aard van de schoolopvoeding en de opvattingen van het meerendeel van het onderwijspersoneel hieromtrent, zulk een toepassing vooralsnog in het belang van de openluchtspelen onmogelijk acht. De leiding van het voetbal is hier zooals ieder weet, buiten de gedeeltelijke hoofdleiding van den Nederlandschen Voetbalbond en plaatselijke en gewestelijke bonden, in handen van de vereenigingen. Het is goed als de besturen dezer vereenigingen zich hiervan wel bewust zijn of worden, want een spel als voetbal heeft, hetgeen uit het reeds behandelde genoegzaam blijkt, een goede leiding wel van noode. Er zijn besturen, die hun taak uitstekend opvatten, maar er zijn er ook, die zich bijna uitsluitend met administratief werk bezig houden, die zich weinig bekommeren over het wel en wee van de onder hun leiding staande leden. En toch is er een deel dezer leden, de aspirant-leden bedoel ik, waarover zij met veel zorg hebben te waken. Maar ook vele van de gewone leden hebben leiding noodig, die hen door bestuursinitiatief kan worden verschaft.
Twee wegen, die ook gecombineerd kunnen worden, staan hierbij open. 1º. De vereeniging stelt een aparte, of meerdere voor hun taak berekende spelleiders aan30); 2º. De vereeniging verschaft den leden een voorlichting bij hun sport in den vorm eener sportbibliotheek31). Een geschikten spelleider te vinden is zeker een moeielijke taak en verder is ook „het in practijk brengen” van dit idee aan zooveel bezwaren onderhevig, dat ik er aan twijfel of het wel met succes toegepast zal kunnen worden. Het instellen van een sportbibliotheek zal echter voor geen enkele vereeniging eenig bezwaar opleveren. De kosten ervan zijn gering en de resultaten kunnen groot zijn. De captains of aanvoerders vinden hier gelegenheid de kennis op te doen die onmisbaar is, bij het goed vervullen van hun taak. Zij kunnen zich tot werkelijke leiders ontwikkelen. Maar ook de leden zelf kunnen er hun voordeel mee doen. Zij kunnen zich tot hun eigen leider vormen, voor zichzelf leeren zorgen en den grond er toe leggen, later anderen te leiden. Juist daar moet het heen. Niet alleen bij voetbal zal hen de opgedane kennis te pas komen, maar ook overal elders. En zelfs, al zouden slechts weinigen van de bibliotheek gebruik maken, dan zou deze toch door hen, haar invloed op de anderen doen gelden. De bibliotheken zouden kunnen bevatten: werkjes betreffende de te beoefenen openluchtspelen, gymnastiek en de daarmee min of meer verband houdende wetenschappen als gezondheidsleer en psychologie. Als zoodanig zouden zij voor de voetballers den dienst doen, dien ik zoo gaarne de school aan al haar leerlingen bewezen zag32).
Nu nog de taak van den captain. Deze is voorwaar geen gemakkelijke. Hij moet, goed speler zijnde, zelf het spel meespelen en in alles voorgaan. Hij kan een grooten invloed ten goede, echter ook, zoo hij geen juist begrip van zijn plichten heeft, ten kwade uitoefenen op spel en spelers. In de eerste plaats moet hij zorgen dat het spel tot vreugde van de spelers beoefend wordt. Zoo moet het voortdurend berispen der spelers vermeden worden. Een aanmoedigend of waardeerend woord op zijn tijd, heeft veel meer uitwerking. Ook dient de captain, bij hetgeen hij zegt, rekening te houden met ouderdom en karakter van den speler tot wien hij zich wendt. Zoodoende is hij in staat, zijn prestige te handhaven. Toch kan hij, jong als hij veelal nog is, zich niet te veel bemoeien, de opvoedende en gezondheidbevorderende kracht van het spel tot haar recht te doen komen, d. w. z. hij kan nog geen volmaakte spelleider zijn. Zoo zijn taak dus geen gemakkelijke is, een dankbare en mooie is het zeker.
PRACTISCHE BIBLIOTHEEK Geïllustreerd. | |
Schreber, Longen-Gymnastiek. 2e druk | 35 Ct. |
Bock, Eerste Hulp bij Ongelukken | 30 „ |
van de Ven, Amateur Fotograaf. 2e druk | 25 „ |
Toepoel, Physical Culture | 60 „ |
Licht-, Lucht- en Zonnebaden | 30 „ |
Mijn Aquarium | 35 „ |
De Kleine Briefsteller | 35 „ |
De Jonge Schaker | 35 „ |
Broekkamp, Jonge Dammer | ƒ 1.25 |
Broekkamp, Damstudies | 35 Ct. |
Leefson, Nieuwste Dansen | 35 „ |
Skatspel, handleiding | 50 „ |
Billardschool. 2e druk | 35 „ |
Ott, Rijwiel, inrichting. 2e dr. | 25 „ |
Levensmagnetisme | 15 „ |
Terrarium | 35 „ |
Luchtscheepvaart, populaire beschouwing | 30 „ |
Chauffeurs-School | 75 „ |
Eenvoudige Boekhouding. 3e druk | 35 „ |
Telegrafie zonder draad | 35 „ |
Sport-Bibliotheek Geïllustreerd. | |
HANDLEIDING voor: | |
Voetbal-Scheidsrechter | 60 Ct. |
Voetbal. 3e druk | 25 „ |
Lawn Tennis. 2e dr. | 30 „ |
Lawn Tennis. 3e dr. | ƒ 1.60 |
Water-Polo. 2e dr. | 30 Ct. |
Cricket | 30 „ |
Croquet | 30 „ |
Kegelen | 30 „ |
Korfbal | 30 „ |
Hockey | 30 „ |
Hardloopen. 2e dr. | 30 „ |
Roeien | 35 „ |
Zeilen | 50 „ |
Zwemschool. 2e dr. | 35 „ |
Droogzwemmen | 15 „ |
Schermen | 50 „ |
Boksen | 35 „ |
Worstelen | 60 „ |
Schoonrijden | 50 „ |
Kolven | 50 „ |
Rolschaatsenrijden | 30 „ |
Openluchtspelen | 45 „ |
Halteren | 35 „ |
Skiloopen | 30 „ |
Kaatsen | 50 „ |
Wielrennen | 35 „ |
Snelwandelen | 35 „ |
De volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:
Plaats | Bron | Correctie |
---|---|---|
Blz. 10 | éen | één |
Blz. 11 | èèn | één |
Blz. 11 | beïnvloedt | beïnvloed |
Blz. 12 | accomodaties | accommodaties |
Blz. 14 | lang-passing | long-passing |
Blz. 14 | geuitte | geuite |
Blz. 15 | , | |
Blz. 15 | , | |
Blz. 21 | . | ? |
Blz. 21 | atlethiek | athlethiek |
Blz. 22 | [Niet in Bron.] | ) |
Blz. 22 | ) | |
Blz. 23 | [Niet in Bron.] | , |
Blz. 24 | [Niet in Bron.] | , |
Blz. 24 | [Niet in Bron.] | , |
Blz. 26 | accute | acute |
Blz. 27 | [Niet in Bron.] | , |
Blz. 28 | eenigste | eenige |
Blz. 28 | [Niet in Bron.] | op |
Blz. 32 | [Niet in Bron.] | ” |
Blz. 33 | te | |
Blz. 37 | [Niet in Bron.] | , |
Blz. 38 | zonden | zouden |
Blz. 38 | vind | vindt |
Blz. 35 (voetnoot) | ”? | ?” |
Blz. 35 (voetnoot) | [Niet in Bron.] | . |
Blz. 40 | aangetastte | aangetaste |
Blz. 43 | [Niet in Bron.] | - |
Blz. 43 | , | |
Blz. 44 | , | |
Blz. 44 (voetnoot) | [Niet in Bron.] | „ |
Blz. 44 (voetnoot) | in | ik |
Blz. 44 (voetnoot) | [Niet in Bron.] | ” |